ECLI:NL:GHARL:2021:4623

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
21-006533-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opzet- en schuldheling van sieraden en munten na onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor schuldheling van sieraden en munten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 29 april 2021 heeft het hof de zaak onderzocht, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk en een taakstraf van 80 uren geëist, maar het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

Het hof heeft vastgesteld dat de goederen die de verdachte had verkocht, niet met voldoende zekerheid konden worden gekoppeld aan de goederen die door de aangeefster als gestolen waren opgegeven. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de goederen van misdrijf afkomstig waren. Het hof heeft daarom de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde opzet- en schuldheling.

Daarnaast heeft het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen, omdat de vrijspraak van de verdachte ook invloed had op deze vordering. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastelegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006533-19
Uitspraak d.d.: 12 mei 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzakenvan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 11 december 2019 met parketnummer 18-850007-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 21-005207-15, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van schuldheling tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en oplegging van bijzondere voorwaarden, en een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat-generaal heeft tevens geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. U. van Ophoven, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 11 december 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van schuldheling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en oplegging van bijzondere voorwaarden, en een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De politierechter heeft de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen en de proeftijd van de voorwaardelijke veroordeling verlengd met 1 jaar.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot andere beslissingen komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks 23 december 2018 tot en met 24 december 2018 te [plaats] , een hoeveelheid goederen, te weten een hoeveelheid gouden kettingen en/of zilveren munten heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goederen betroffen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet met voldoende mate van zekerheid kunnen vaststellen dat de goederen die verdachte op 24 december 2018 aan [naam1] te [plaats] heeft verkocht, overeen komen met de goederen die aangeefster [naam2] in het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 januari 2019 als gestolen heeft opgegeven dan wel anderszins van misdrijf afkomstig zijn. Het hof zal verdachte derhalve vrijspreken van de tenlastegelegde opzet- en schuldheling.

Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging

De beslissing met betrekking tot het tenlastegelegde feit brengt mee dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Nederland van 5 november 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 maart 2017, parketnummer 21-005207-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 540 dagen, waarvan 362 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Aldus gewezen door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 12 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.