ECLI:NL:GHARL:2021:4622

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
21-006069-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van diefstal in een woning met gewijzigde persoonlijke omstandigheden en undue delay

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1989, was eerder veroordeeld voor een woninginbraak die plaatsvond op 28 juli 2018. De politierechter had hem een gevangenisstraf van 8 maanden opgelegd, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 968,25. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden en een taakstraf geëist, evenals een schadevergoeding van € 300,00 aan de benadeelde partij.

Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 29 april 2021 en heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en een overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak. Dit leidde tot de beslissing om de gevangenisstraf te matigen tot 5 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal in een woning, gepleegd door middel van braak, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot € 300,00 toegewezen.

De uitspraak benadrukt de impact van woninginbraken op de slachtoffers en de noodzaak om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de strafoplegging in overeenstemming gebracht met de ernst van het delict en de recidive van de verdachte, maar ook met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006069-18
Uitspraak d.d.: 12 mei 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 7 november 2018 met parketnummer 16-162312-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf voor de duur van 180 uren te vervangen door 90 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 300 euro, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. K. Kok, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter voornoemd heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 968,25 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 juli 2018 te [plaats] , in elk geval in Nederland, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd (rond 05:56 uur), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in/uit een woning (gelegen aan de [adres] ), 2, althans één of meer broek(en) en/of 15, althans één of meer fles(sen) parfum en/of een horloge en/of 3, althans éen of meer mobiele telefoon(s) en/of een tas met inhoud, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot voornoemde woning heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 juli 2018 te [plaats] , gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd (rond 05:56 uur), tezamen en in vereniging met een ander in een woning (gelegen aan de [adres] ) één fles parfum, éen mobiele telefoon en een tas met inhoud, toebehorende aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot voornoemde woning hebben verschaft door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan het plegen van een woninginbraak. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. In het algemeen hebben dergelijke feiten veel impact en zorgen voor gevoelens van onveiligheid.
Het hof heeft rekening gehouden met het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 31 maart 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor een woninginbraak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Daarbij is echter nog geen rekening gehouden met de strafverzwarende omstandigheid waarvan in dit geval sprake is, namelijk dat sprake is van veelvuldig recidive. Het hof acht in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden als uitgangspunt een passende straf.
Bij de beoordeling van de op te leggen straf heeft het hof eveneens rekening gehouden met hetgeen door verdachte en zijn raadsman met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte ter zitting van het hof is aangevoerd.
Er lijkt -met inzet van de nodige hulpverlening- sprake te zijn van een positieve kentering in het leven van verdachte.
Voorts heeft het hof geconstateerd dat in de fase van het hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, nu de behandeling van de zaak niet met een eindarrest is afgerond binnen twee jaar nadat het hoger beroep is ingesteld. Het hof ziet hierin aanleiding om de op te leggen straf te matigen door het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf te verminderen.
Alles afwegende acht het hof in beginsel de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk passend en geboden, maar het hof zal deze straf, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.016,62. De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 968,25. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof begroot de geleden materi
ële schade, gebruikmakend van de schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, op € 300,00.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 28 juli 2018.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. D. Visser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 12 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.