ECLI:NL:GHARL:2021:4618

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
21-004951-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting in een GGZ-instelling met bijzondere voorwaarden en toezicht door reclassering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor brandstichting in een GGZ-instelling, gepleegd op 26 april 2019. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en een nieuwe straf opgelegd van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De bijzondere voorwaarden zijn dadelijk uitvoerbaar en omvatten toezicht door de reclassering, verplichte meldingen, en behandeling in een forensische polikliniek.

De verdachte, die als vluchteling naar Nederland kwam, heeft een positieve wijziging in zijn persoonlijke omstandigheden doorgemaakt. Hij heeft een verblijfstatus voor onbepaalde tijd, woont zelfstandig binnen begeleid wonen en heeft werk gevonden. Het hof heeft rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, die als verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd. De beslissing van het hof is mede gebaseerd op de ernst van het delict, dat gevaar voor levens en goederen heeft veroorzaakt, en de noodzaak om de verdachte te ondersteunen in zijn re-integratie in de maatschappij.

Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was. De bijzondere voorwaarden zijn bedoeld om de verdachte te begeleiden en te voorkomen dat hij opnieuw in de fout gaat. De uitspraak benadrukt de balans tussen straf en rehabilitatie, waarbij de focus ligt op de ondersteuning van de verdachte in zijn herstelproces.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004951-19
Uitspraak d.d.: 12 mei 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 11 september 2019 met parketnummer 16-100915-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan
6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met de bijzondere voorwaarden zoals door de rechtbank in haar vonnis voornoemd zijn opgelegd.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. R.G.M. Rijkhoff, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is ter zake van brandstichting bij vonnis van de rechtbank voornoemd veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich zal melden bij de reclassering, zich zal laten opnemen voor een klinische behandeling en na afloop van die behandeling onder behandeling zal stellen van een forensische polikliniek, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijk opvang waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen in het kader van dat verblijf en aan het opgestelde (dag)programma, zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en drugs en zal meewerken aan het verkrijgen en behouden van een passende dagbesteding, met bevel dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 april 2019 te [plaats] , opzettelijk brand heeft gesticht in [adres] , door een brandende aansteker, althans open vuur in aanraking te brengen met papier en/of een trui en/of een matras, althans een brandbare stof, ten gevolge waarvan dat papier en/of die trui en/of die matras en/of de overige inventaris van die kamer geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de inventaris van die kamer en/of voor de belendende kamers en/of de inventaris van die belendende kamers, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor patiënten die zich in de belendende kamers bevonden en/of de medewerkers van de kliniek, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die patiënten en/of die medewerkers, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 april 2019 te [plaats] , opzettelijk brand heeft gesticht in [adres] , door een brandende aansteker in aanraking te brengen met papier en open vuur in aanraking te brengen met een trui en een matras, ten gevolge waarvan dat papier en die trui en die matras en de overige inventaris van die kamer geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de inventaris van die kamer en voor de belendende kamers en de inventaris van die belendende kamers en levensgevaar voor patiënten die zich in de belendende kamers bevonden en de medewerkers van de kliniek te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Over verdachte zijn verschillende rapportages opgemaakt. Uit het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 21 augustus 2019, opgesteld door F. Harmanny-Wiersma en het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 14 augustus 2019, opgemaakt door S. Labrijn, komt naar voren dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit vermoedelijk leed aan een depressie met psychotische kenmerken en een stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis.
Geadviseerd wordt om verdachte het tenlastegelegde in (sterk) verminderde mate toe te rekenen.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Voor ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte, zoals door de verdediging bepleit, is naar het oordeel van het hof geen ondersteuning te vinden in het dossier.
Verdachte is voor het overige strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in [adres] . Het is aan medewerkers en hulpdiensten te danken dat de schade door de brand is beperkt tot materiële schade in de kamer van verdachte.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde delict heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op het volgende:
* dat door de bewezenverklaarde brandstichting gevaar is veroorzaakt voor het leven van de zich in [adres] bevindende (kwetsbare) personen;
* dat door de bewezenverklaarde brandstichting gevaar is veroorzaakt voor de algemene veiligheid en de bezittingen van anderen;
* de omstandigheid dat het hier gaat om een delict waardoor de rechtsorde wordt geschokt en een dergelijk delict in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg pleegt te brengen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op:
* De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Verdachte is als vluchteling naar Nederland gekomen, de banden met zijn familie zijn kort voor het bewezenverklaarde feit op voor verdachte onverwachte wijze verbroken. Hij leidde een eenzaam bestaan, waarbij uit informatie van de reclassering d.d. 23 april 2021 is gebleken dat verdachte op dit moment op een positieve wijze bezig is met integreren in de maatschappij. Verdachte is erg gemotiveerd en zet zich hier dan ook goed voor in. Verdachte heeft inmiddels een verblijfstatus voor onbepaalde tijd toegewezen gekregen, woont zelfstandig binnen het begeleid wonen traject van stichting [naam] en heeft werk gevonden. De reclassering adviseert steun voor verdachte in de vorm van toezicht;
*De psychische problematiek waaronder verdachte gebukt is gegaan en de omstandigheid dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Alles afwegende acht het hof gelet op het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal het hof een aantal bijzondere voorwaarden verbinden, om verdachte te ondersteunen op de ingeslagen weg, maar ook als stok achter de deur ter voorkoming van soortgelijke feiten. Gelet op de inhoud van de rapportages en hetgeen overigens over verdachte bekend geworden is, is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte, indien geen behandeling plaats vindt, wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering zal daarom dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte verplicht is:
  • zich gedurende de volledige proeftijd op door de reclassering te bepalen dagen en tijdstippen te melden bij de reclassering en zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zal laten opnemen en verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, zolang de reclassering dat noodzakelijk acht, te allen tijde zijn woon- en verblijfplaats kenbaar te maken bij de reclassering en niet dan met toestemming van de reclassering van woonadres te veranderen;
  • zich indien de reclassering dit noodzakelijk acht, laat opnemen in een crisisopvang. voor de duur van maximaal 2 keer 7 weken;
  • zich indien en voor zolang de reclassering dit noodzakelijk acht onder behandeling zal (blijven) stellen van een forensische polikliniek of een soortgelijke hulpverlener, te bepalen door de reclassering,
  • zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek en/of urineonderzoek, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht,
  • mee te werken aan het verkrijgen en behouden van een passende dagbesteding.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. D. Visser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.G. Eisma, griffier,
en op 12 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.