Het hof overweegt als volgt. Voor het beëindigen van het gezag van de moeder op grond van artikel 1:266 BW is vereist dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding voor [de minderjarige] binnen een voor hem aanvaardbare termijn te dragen. Het ijkpunt voor de aanvaardbare termijn is de periode van onzekerheid die [de minderjarige] kan overbruggen zonder vergaande ernstige schade voor zijn ontwikkeling. Het doel van de beëindiging van het gezag is dat [de minderjarige] kan opgroeien in een opvoedings- en leefsituatie waarin hij zich op een gezonde en evenwichtige wijze kan ontwikkelen.
Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is verklaard, blijkt dat de moeder in de loop der jaren meermalen ernstig ontregeld is geraakt. De moeder was op verschillende momenten niet beschikbaar voor (beslissingen over) [de minderjarige] en heeft daarbij voor veel onrust gezorgd in de opvoedingssituatie van [de minderjarige] . De begeleide omgang tussen de moeder en [de minderjarige] zoals die nu plaatsvindt, zorgt ook voor onrust en is het hoogst haalbare voor [de minderjarige] .
De verstandhouding tussen de ouders is langdurig en ernstig verstoord en er is tussen hen geen enkele communicatie mogelijk anders dan via de GI of de advocaten. Er is sprake van gerechtelijke procedures en schriftelijke aanwijzingen met betrekking tot [de minderjarige] en de moeder is veroordeeld voor stalking van de vader. Dit alles leidt tot grote onrust bij alle betrokkenen. Niet is te verwachten dat de ouders binnen afzienbare tijd in staat zullen zijn om gezamenlijk beslissingen over [de minderjarige] te nemen. [de minderjarige] wordt door deze situatie ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Pogingen om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen door middel van een ondertoezichtstelling hebben geen resultaat gehad. De GI heeft op verschillende manieren geprobeerd de moeder te helpen om stappen te zetten en tot overleg te komen, maar de moeder ziet onvoldoende haar eigen aandeel in de ontstane problematiek, legt adviezen naast zich neer en stelt zich niet begeleidbaar op. Als gevolg daarvan blijft de situatie van [de minderjarige] instabiel en ervaart [de minderjarige] niet de rust en veiligheid om zich op een gezonde en evenwichtige wijze te ontwikkelen. [de minderjarige] heeft er belang bij dat hij verzekerd is van een ongestoorde voortzetting van zijn verblijf en opvoeding in het gezin van de vader en de stiefmoeder, waar hij aan zijn ontwikkelingstaken kan toekomen. Onrust rondom (beslissingen over) [de minderjarige] moeten zoveel mogelijk worden weggenomen. Het hof is van oordeel dat bij handhaving van het gezag van de moeder de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] onverminderd in stand blijft. Het hof zal om die reden het gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigen.
Aan de stelling van de moeder dat er geen sprake is van overschrijding van de aanvaardbare termijn nu er geen sprake is van uithuisplaatsing, maar van plaatsing bij de gezaghebbende vader gaat het hof voor bij. Gelet op de parlementaire geschiedenis is niet uitgesloten dat de beëindiging van het gezag op de voet van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW ook in een situatie als de onderhavige gerechtvaardigd kan zijn wanneer het gezamenlijk gezag, dan wel de uitvoering daarvan zodanige belastende conflicten of problemen oplevert voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor diens ontwikkeling. Indien daarbij de handelwijze van een van de ouders dermate belastend is voor het kind en in strijd met het hetgeen van een verantwoord opvoeder mag worden verwacht dat daardoor voor het kind een onveilige of beschadigende opvoedingssituatie(s) ontstaat en daarin niet binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van het kind aanvaardbaar te achten termijn voldoende verbetering valt te verwachten, kan onder omstandigheden ook aan de tweede voorwaarde zijn voldaan. Het hof is onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat dergelijke omstandigheden zich hier voordoen.
Voor zover de moeder nog aanvoert dat sprake is van strijd met artikel 8 EVRM en artikel 9 IVRK en dat de maatregel van gezagsbeëindiging in strijd is met de proportionaliteit en de subsidiariteit, neemt het hof de overwegingen van de rechtbank hieromtrent, na eigen onderzoek, over en maakt deze tot de zijne. Dit betekent dat deze stellingen worden gepasseerd.