ECLI:NL:GHARL:2021:4547

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
200.286.167
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder over minderjarige na ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, voerde aan dat niet aan de voorwaarden voor beëindiging van het gezag was voldaan. De rechtbank had eerder op 31 juli 2020 besloten het gezag van de moeder te beëindigen op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, omdat de ontwikkeling van het kind ernstig werd bedreigd. De moeder en de vader zijn de ouders van het kind, dat sinds oktober 2015 bij de vader en stiefmoeder woont. De moeder heeft in het verleden te maken gehad met detentie en heeft een problematische relatie met de vader, wat heeft geleid tot een onveilige opvoedingssituatie voor het kind. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in de loop der jaren meermalen ernstig ontregeld is geraakt en dat er geen zicht is op verbetering van de situatie. De belangen van het kind staan voorop, en het hof oordeelt dat het gezag van de moeder beëindigd moet worden om de ontwikkeling van het kind niet verder in gevaar te brengen. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.286.167
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 503094)
beschikking van 11 mei 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Simo te Culemborg,
en
raad voor de kinderbescherming Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
en
[de stiefmoeder],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de stiefmoeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 31 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 oktober 2020;
- het verweerschrift van de raad.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 april 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- [C] namens de raad,
- [D] namens de GI, via Skype-verbinding,
- de vader,
- de stiefmoeder.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in]
2013 te [E] . Tot de bestreden beschikking waren de ouders gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 28 januari 2016 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 28 juli 2016, welke ondertoezichtstelling nadien steeds is verlengd, laatstelijk tot 9 juli 2021.
3.3
[de minderjarige] woont sinds oktober 2015 bij de vader en stiefmoeder.
3.4
Bij beschikking van 29 juni 2018 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader bepaald.
3.5
Bij beschikking van 18 februari 2021 heeft dit hof als omgangsregeling vastgesteld dat de moeder een keer per zes weken gedurende anderhalf uur contact heeft met [de minderjarige] op het kantoor en onder begeleiding van de GI, met de mogelijkheid voor de GI deze regeling naar eigen inzicht uit te breiden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De moeder is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren (het hof begrijpt) beschikking, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, primair, het verzoek van de raad alsnog af te wijzen en te bepalen dat de moeder samen met de vader wordt belast met het gezag over [de minderjarige] en, subsidiair, een bijzondere curator voor [de minderjarige] te benoemen om zijn belang waar te nemen en hem zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen.
4.3
De raad voert verweer. De raad verzoekt het hof de verzoeken van de moeder in hoger beroep, daaronder ook begrepen het verzoek om een bijzondere curator voor [de minderjarige] te benoemen, af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
Bij beschikking van 18 februari 2021 (zaaknummer 200.286.168) heeft het hof het verzoek van de moeder om een bijzondere curator voor [de minderjarige] te benoemen afgewezen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 BW kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en voert daartoe het volgende aan. De moeder meent dat niet aan de voorwaarden voor het beëindigen van het gezag is voldaan. Het raadsonderzoek is volgens de moeder onvolledig en gebaseerd op aannames en/of vermoedens van slechts één persoon. De moeder is in staat om voor [de minderjarige] te zorgen, maar het is voor hem duidelijk dat hij bij de vader woont. De moeder wil [de minderjarige] wel zien, hem begeleiden en leuke dingen met hem doen. In de huidige situatie wordt de moeder bijna niet betrokken en dat is niet in het belang van [de minderjarige] . De moeder meent ook dat de ontwikkeling van [de minderjarige] is gestagneerd door stopzetten van de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] . Deze omgang is pas na een dubbel PO-onderzoek hervat. Uit deze onderzoeken is gebleken dat de moeder geen psychische problemen of persoonlijkheidsstoornissen heeft. De vader houdt [de minderjarige] al jaren bij de moeder weg en probeert het contact tussen de moeder en [de minderjarige] te frustreren. De moeder gaat niet de strijd aan met de vader en misbruikt haar gezag ook niet. Het leven van de moeder is het afgelopen jaar ontregeld geweest, mede door haar detentie en door de onterechte aangifte van stalking door de vader, maar al die tijd is de moeder bereikbaar gebleven. Het is volgens de moeder mogelijk om samen te werken met de vader als de GI daarin bemiddelt. Volgens de moeder is het afgelopen jaar onvoldoende geïnvesteerd in hulpverlening, zo is nog geen mediation of ouderschapsbemiddeling ingezet. Ten slotte meent de moeder dat de aanvaardbare termijn nog niet is verstreken. Het is duidelijk waar [de minderjarige] opgroeit, [de minderjarige] is niet uithuisgeplaatst en [de minderjarige] wil meer omgang met de moeder.
5.4
De raad voert verweer. De raad voert allereerst aan dat de feitelijke onjuistheden in het raadsrapport zijn aangepast, maar de reactie van de moeder op het raadsrapport niet heeft geleid tot een ander advies. Anders dan de moeder aanvoert, heeft de raad ook met meerdere bronnen, waaronder school, WKZ en de politie, gesproken. [de minderjarige] heeft volgens de raad veel meegemaakt in zijn leven. Er zijn veel heftige gebeurtenissen rondom de moeder geweest en de moeder is in 2020 gedetineerd geweest voor stalking van de vader. De omgang tussen de moeder en [de minderjarige] verloopt wisselend en wordt nu onder begeleiding opgebouwd. Hoewel er uit de onderzoeken geen psychische- of persoonlijkheidsstoornis bij de moeder is vastgesteld, is zij volgens de raad de afgelopen jaren meermaals flink ontregeld geraakt, waarbij zij niet bereikbaar was voor de vader en de moeder de belangen van [de minderjarige] niet kon behartigen. De raad voert verder aan dat de ouders al langere tijd niet in staat zijn om gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] uit te oefenen. Het wantrouwen, de strijd, de stalking en het niet in staat zijn om gezamenlijk afspraken te maken, levert [de minderjarige] veel stress op en dat is niet in zijn belang. [de minderjarige] is een kwetsbare jongen en zijn algehele ontwikkeling is gestagneerd. [de minderjarige] kampt met veel innerlijke onrust. Hij komt niet toe aan leren en kampt met woedeaanvallen. [de minderjarige] staat al jarenlang onder toezicht van de GI en zijn situatie is nagenoeg niet verbeterd en volgens de raad is de kans dat de situatie op korte termijn verbeterd klein. De raad meent dat het contact tussen de ouders tot een minimum dient te worden beperkt. [de minderjarige] kan pas echt groeien en profiteren van hulp wanneer hij kan vertrouwen op de dagelijkse zorg van de vader en de stiefmoeder en er geen onrust bestaat over gezagsbeslissingen, het woonperspectief van [de minderjarige] en het contact van [de minderjarige] met zijn moeder. Sinds het gezag van de moeder is beëindigd, merken de vader en de stiefmoeder ook meer rust bij [de minderjarige] . De vader is voor het inzetten van hulpverlening voor [de minderjarige] nu ook niet meer afhankelijk van de moeder, aldus nog steeds de raad. Voor zover de moeder stelt dat het afgelopen jaar onvoldoende is ingezet op hulpverlening, voert de raad nog aan dat de moeder onvoldoende leerbaar is gebleken. De moeder houdt zich niet aan afspraken en ontkent haar eigen aandeel in de ontstane problematiek.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Voor het beëindigen van het gezag van de moeder op grond van artikel 1:266 BW is vereist dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding voor [de minderjarige] binnen een voor hem aanvaardbare termijn te dragen. Het ijkpunt voor de aanvaardbare termijn is de periode van onzekerheid die [de minderjarige] kan overbruggen zonder vergaande ernstige schade voor zijn ontwikkeling. Het doel van de beëindiging van het gezag is dat [de minderjarige] kan opgroeien in een opvoedings- en leefsituatie waarin hij zich op een gezonde en evenwichtige wijze kan ontwikkelen.
Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is verklaard, blijkt dat de moeder in de loop der jaren meermalen ernstig ontregeld is geraakt. De moeder was op verschillende momenten niet beschikbaar voor (beslissingen over) [de minderjarige] en heeft daarbij voor veel onrust gezorgd in de opvoedingssituatie van [de minderjarige] . De begeleide omgang tussen de moeder en [de minderjarige] zoals die nu plaatsvindt, zorgt ook voor onrust en is het hoogst haalbare voor [de minderjarige] .
De verstandhouding tussen de ouders is langdurig en ernstig verstoord en er is tussen hen geen enkele communicatie mogelijk anders dan via de GI of de advocaten. Er is sprake van gerechtelijke procedures en schriftelijke aanwijzingen met betrekking tot [de minderjarige] en de moeder is veroordeeld voor stalking van de vader. Dit alles leidt tot grote onrust bij alle betrokkenen. Niet is te verwachten dat de ouders binnen afzienbare tijd in staat zullen zijn om gezamenlijk beslissingen over [de minderjarige] te nemen. [de minderjarige] wordt door deze situatie ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Pogingen om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen door middel van een ondertoezichtstelling hebben geen resultaat gehad. De GI heeft op verschillende manieren geprobeerd de moeder te helpen om stappen te zetten en tot overleg te komen, maar de moeder ziet onvoldoende haar eigen aandeel in de ontstane problematiek, legt adviezen naast zich neer en stelt zich niet begeleidbaar op. Als gevolg daarvan blijft de situatie van [de minderjarige] instabiel en ervaart [de minderjarige] niet de rust en veiligheid om zich op een gezonde en evenwichtige wijze te ontwikkelen. [de minderjarige] heeft er belang bij dat hij verzekerd is van een ongestoorde voortzetting van zijn verblijf en opvoeding in het gezin van de vader en de stiefmoeder, waar hij aan zijn ontwikkelingstaken kan toekomen. Onrust rondom (beslissingen over) [de minderjarige] moeten zoveel mogelijk worden weggenomen. Het hof is van oordeel dat bij handhaving van het gezag van de moeder de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] onverminderd in stand blijft. Het hof zal om die reden het gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigen.
Aan de stelling van de moeder dat er geen sprake is van overschrijding van de aanvaardbare termijn nu er geen sprake is van uithuisplaatsing, maar van plaatsing bij de gezaghebbende vader gaat het hof voor bij. Gelet op de parlementaire geschiedenis is niet uitgesloten dat de beëindiging van het gezag op de voet van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW ook in een situatie als de onderhavige gerechtvaardigd kan zijn wanneer het gezamenlijk gezag, dan wel de uitvoering daarvan zodanige belastende conflicten of problemen oplevert voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor diens ontwikkeling. Indien daarbij de handelwijze van een van de ouders dermate belastend is voor het kind en in strijd met het hetgeen van een verantwoord opvoeder mag worden verwacht dat daardoor voor het kind een onveilige of beschadigende opvoedingssituatie(s) ontstaat en daarin niet binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van het kind aanvaardbaar te achten termijn voldoende verbetering valt te verwachten, kan onder omstandigheden ook aan de tweede voorwaarde zijn voldaan. Het hof is onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat dergelijke omstandigheden zich hier voordoen.
Voor zover de moeder nog aanvoert dat sprake is van strijd met artikel 8 EVRM en artikel 9 IVRK en dat de maatregel van gezagsbeëindiging in strijd is met de proportionaliteit en de subsidiariteit, neemt het hof de overwegingen van de rechtbank hieromtrent, na eigen onderzoek, over en maakt deze tot de zijne. Dit betekent dat deze stellingen worden gepasseerd.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 31 juli 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, E.W. van den Heuvel en R. Krijger, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 11 mei 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.