ECLI:NL:GHARL:2021:4546

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
200.285.815
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in het kader van ouderlijk gezag en omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige [de minderjarige], geboren in 2014, van ouders [de moeder] en [de vader]. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Ben Ahmed, verzocht om wijziging van de zorgregeling, terwijl de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.J.L. Zwaan, incidenteel hoger beroep instelde. De rechtbank Midden-Nederland had eerder een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige bij de vader verbleef in de even weken op zaterdag en in de oneven weken op zondag. De moeder was van mening dat deze regeling niet in het belang van de minderjarige was en vroeg om begeleide omgang.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 april 2021 werd duidelijk dat de ouders het niet eens waren over de zorg- en opvoedingstaken. De vader stelde dat er geen zorgen waren over de opvoedingssituatie en dat de huidige regeling goed functioneerde. De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) gaven aan dat er geen reden was om de zorgregeling te wijzigen. Het hof oordeelde dat de huidige regeling voldoende duidelijk was en dat er geen noodzaak was voor wijziging, behalve dat de moeder zich bereid verklaarde om een deel van het halen en brengen van de minderjarige voor haar rekening te nemen.

Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank voor zover deze aan zijn oordeel onderworpen was, maar vernietigde de beschikking uitsluitend wat betreft het halen en brengen van de minderjarige. De kosten van het geding in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.285.815
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 491583)
beschikking van 11 mei 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.J.L. Zwaan te Amersfoort.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank), van 11 februari 2020 en 6 augustus 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 6 augustus 2020 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 november 2020;
- een journaalbericht van mr. Ben Ahmed van 19 november 2020 met producties;
- een journaalbericht van mr. Ben Ahmed van 7 december 2020 met producties;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. Zwaan van 9 maart 2021 met een productie;
- een journaalbericht van mr. Ben Ahmed van 2 april 2021 met een productie;
- een journaalbericht van mr. Ben Ahmed van 7 april 2021 met een productie;
- een journaalbericht van mr. Ben Ahmed van 8 april 2021 met een productie;
- een journaalbericht van mr. Zwaan van 12 april 2021 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 april 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- [C] , namens de GI,
- [D] , namens de raad voor de kinderbescherming.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2014. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
Bij ouderschapsplan, door partijen ondertekend op 7 september 2019, zijn partijen ten aanzien van de zorgregeling voor [de minderjarige] overeengekomen dat [de minderjarige] gemiddeld drie dagen per week bij de vader zal verblijven, afhankelijk van het onregelmatige rooster van de moeder.
3.3
Bij beschikking van 11 februari 2020 heeft de rechtbank als voorlopige zorgregeling vastgesteld dat [de minderjarige] bij de vader verblijft in de even weken op zaterdag en in de oneven weken op zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur en de raad verzocht onderzoek te verrichten naar en te adviseren over welke zorgregeling het meest in het belang van [de minderjarige] is.
3.4
Bij beschikking van 6 augustus 2020 heeft de kinderrechter in de rechtbank [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, voor de duur van een jaar, dus tot 6 augustus 2021.
Bij beschikking van 2 maart 2021 heeft dit hof deze beschikking bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] .
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de zorgregeling, zoals neergelegd in het ouderschapsplan, met ingang van 6 augustus 2020 als volgt gewijzigd:
  • [de minderjarige] is de komende drie maanden minimaal bij de vader in de even weken op zaterdag en in de oneven weken op zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur;
  • Deze regeling wordt onder de regie van de GI uitgebreid naar:
  • [de minderjarige] is uiterlijk vanaf 6 november 2020 bij de vader van iedere woensdag uit school tot 17.00 uur en één weekend per twee weken van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur;
  • als er op de vrijdag van het weekend van de vader een studiedag is, is [de minderjarige] vanaf 10.00 uur bij de vader;
  • in alle vakanties (met uitzondering van de zomervakantie) wordt het weekend van de vader verlengd met twee nachten, voor of na het weekend;
  • in de zomervakantie vanaf 2021 is [de minderjarige] twee weken aaneengesloten en één losse week bij de vader, telkens van vrijdag uit school of 10.00 uur tot zondag 17.00 uur;
  • op Moederdag is [de minderjarige] vanaf 10.00 uur bij de moeder;
  • op Vaderdag is [de minderjarige] vanaf 10.00 uur bij de vader;
  • op verjaardagen van de ouders verblijft [de minderjarige] vanaf 10.00 uur of uit school tot 18.30 uur bij de jarige ouders;
  • op de verjaardag van [de minderjarige] is zij het ene jaar bij de vader en het andere jaar bij de moeder;
  • de feestdagen zijn evenredig verdeeld en worden om het jaar gewisseld, met kerst is [de minderjarige] het ene jaar op eerste kerstdag bij de moeder en op tweede kerstdag bij de vader en het jaar daarop andersom;
  • de vader is steeds verantwoordelijk voor het halen en brengen van [de minderjarige] .
De rechtbank heeft verder bepaald dat de ouders hun eigen proceskosten dragen.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, de vastgestelde zorgregeling met ingang van 6 augustus 2020 te wijzigen in begeleide omgang.
4.3
De vader heeft incidenteel hoger beroep ingesteld van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof om bij beschikking:
  • in het principaal hoger beroep de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel haar verzoek in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen;
  • in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van het halen en brengen in plaats daarvan te bepalen dat de ouders het halen en brengen gezamenlijk moeten delen; en
  • kosten rechtens.
4.4
Ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder haar verzoek in die zin aangepast dat zij het hof thans verzoekt te bepalen dat [de minderjarige] , zonder begeleiding, wekelijks van vrijdag op zaterdag bij de vader is.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.3
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en voert daartoe het volgende aan. De moeder meent dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan haar bezwaren tegen en zorgen over onbegeleide zorgregeling. Tijdens de vrijwillige hulpverlening zijn steeds voorwaarden gesteld voor contact tussen de vader en [de minderjarige] . Ook het wijkteam had voorwaarden opgesteld voor de veiligheid van zowel moeder als [de minderjarige] . Deze voorwaarden hebben volgens de moeder betrekking op de communicatie tussen de ouders, de overdrachtsmomenten en het middelengebruik.De vader houdt zich hier volgens de moeder onvoldoende aan. De moeder meent onder deze omstandigheden dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling niet in het belang van [de minderjarige] is.
5.4
De vader voert verweer. De vader voert aan dat de jeugdbeschermingstafel en de GI geen contra-indicaties zien voor onbegeleide omgang en dat ook uit het raadsrapport geen zorgen over de opvoedingssituatie bij de vader naar voren komen. De bestreden beschikking wordt door de ouders nageleefd en er is dus al maanden onbegeleide omgang. De vader heeft de opvoedingsondersteuning ook al afgerond. De vader weerspreekt dat sprake is van middelengebruik. De vader concludeert dat de vastgestelde zorgregeling in het belang van [de minderjarige] is.
In het incidenteel hoger beroep voert de vader aan dat het niet onredelijk is om het halen en brengen van [de minderjarige] te delen, omdat de moeder inmiddels over een auto beschikt en de reisafstand negen kilometer enkele reis betreft. Volgens de vader heeft dit ook een symbolische betekenis voor [de minderjarige] .
5.5
De raad heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat er geen reden is voor wijziging van de zorgregeling. Beide ouders geven aan dat [de minderjarige] graag bij allebei de ouders is, waarvoor de raad de ouders complimenteert. De raad heeft wel geadviseerd dat de vader [de minderjarige] van school haalt, zodat de vader ook contact met school kan onderhouden.
5.6
De GI heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat er geen zorgen zijn over de zorgregeling zoals die nu loopt. De ouders hebben nu beiden een contactpersoon bij de speltherapeut en staan op de wachtlijst voor parallel ouderschap. De jeugdbeschermer meent wel dat er een duidelijke regeling voor wat betreft het halen en het brengen dient te komen.
5.7
Het hof neemt de overwegingen van de kinderrechter in de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de huidige zorgregeling, die inmiddels sinds november 2020 loopt, door de ouders wordt nageleefd en dat zowel de raad als de GI geen reden zien om deze regeling te wijzigen. Anders dan de moeder is het hof van oordeel dat deze regeling [de minderjarige] voldoende duidelijk is, zodat het hof ook geen reden ziet om deze regeling te wijzigen zoals de moeder ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verzocht. Dit betekent dat het verzoek in het incidenteel hoger beroep dient te worden afgewezen.
5.8
Ter mondelinge behandeling heeft de moeder zich bereid verklaard een deel van het halen en brengen van [de minderjarige] voor haar rekening te willen nemen. Het hof zal overeenkomstig beslissen. Dit betekent dat het verzoek van de vader in het incidenteel hoger beroep zal worden toegewezen.

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
in het incidenteel hoger beroep
6.2
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, uitsluitend wat betreft het halen en brengen van [de minderjarige] , vernietigen en beslissen als volgt.
6.3
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
in het principaal hoger beroep
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 augustus 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
in het incidenteel hoger beroep
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 augustus 2020, uitsluitend wat betreft het halen en brengen van [de minderjarige] , en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat [de minderjarige] bij het uitvoeren van de zorgregeling zal worden opgehaald door de ouder bij wie [de minderjarige] vervolgens zal verblijven;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep/beide instanties in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Krijger en E.W. van den Heuvel, bijgestaan door 27 mei 2021 als griffier, en is op 11 mei 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.