ECLI:NL:GHARL:2021:4518

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
200.282.122/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake zorgregeling en kinderalimentatie in het kader van de coronamaatregelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 april 2021 een tussenbeschikking gegeven in hoger beroep betreffende de zorgregeling en kinderalimentatie tussen de ouders van een minderjarige. De moeder, die lijdt aan sikkelcelziekte, heeft in hoger beroep verzocht om wijziging van de zorgregeling, omdat de huidige regeling in het licht van de coronamaatregelen niet uitvoerbaar is. De vader heeft verweer gevoerd en verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot wijziging van de zorgregeling.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek, omdat er sprake is van gewijzigde omstandigheden door de coronapandemie en haar kwetsbare gezondheid. Het hof heeft geoordeeld dat de huidige zorgregeling niet kan worden uitgevoerd, gezien het risico voor de gezondheid van de moeder. Daarom heeft het hof een tijdelijke zorgregeling vastgesteld, waarbij de vader wekelijks contact kan hebben met de minderjarige via beeldbellen en een fysiek contactmoment in de tuin van de moeder, onder bepaalde voorwaarden.

De beslissing met betrekking tot de kinderalimentatie is aangehouden tot een latere datum. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Overijssel van 15 mei 2020 vernietigd voor wat betreft de zorgregeling en de nieuwe regeling vastgesteld, die van kracht blijft totdat de rechtbank anders beslist of de moeder is gevaccineerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.282.122/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 237979)
beschikking van 22 april 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo.
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.J. Scholten te Zutphen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), van 15 mei 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking wordt ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 14 augustus 2020;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Mercanoğlu van 11 september 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Scholten van 22 maart 2021 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 maart 2021 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De moeder heeft via een Skype-verbinding deelgenomen aan de zitting. Haar advocaat was ter zitting aanwezig. Namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) was mevrouw [C] aanwezig.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2017 te Zutphen met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 15 mei 2020 is onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is [in] 2020 ontbonden door inschrijving van voornoemde beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2018,
over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
3.3
[de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.4
Bij beschikking van 2 december 2019 heeft de rechtbank als voorlopige voorziening voor de duur van het geding:
- [de minderjarige] toevertrouwd aan de moeder;
- een zorgregeling getroffen waarbij [de minderjarige] gedurende een weekend per veertien dagen van
vrijdagavond 18.00 uur tot maandagavond 19.00 uur bij de vader verblijft, alsook,
voorafgaand aan dit omgangsweekend, van woensdag 18.00 uur tot donderdag 19.00 uur;
- de voorlopige bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige]
(ook: kinderalimentatie) met ingang van 18 november 2019 bepaald op € 98,- per maand;
en
- het meer of anders verzochte afgewezen.
3.5
De voorzieningenrechter in de rechtbank heeft bij vonnis in kort geding van 9 juli 2020, voor zover hier van belang, uitvoerbaar bij voorraad,:
 de moeder veroordeeld tot onmiddellijke nakoming van de zorgregeling zoals bepaald in de beschikking van 15 mei 2020, waarbij [de minderjarige] gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot maandag 19.00 uur bij de vader verblijft, alsook voorafgaand aan dit omgangsweekend van woensdag 18.00 uur tot donderdag 19.00 uur;
 de moeder veroordeeld tot betaling aan de vader een dwangsom van € 250,- per dag of gedeelte van een dag dat de moeder niet de hiervoor genoemde veroordeling nakomt, met een maximum van € 15.000,-.
3.6
Nadat de bestreden beschikking is uitgesproken, heeft de rechtbank bij beschikking van 12 oktober 2020 de moeder niet-ontvankelijk verklaard in het wijzigingsverzoek voorlopige voorziening betreffende de zorgregeling met veroordeling van de moeder in de proceskosten aan de zijde van de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de beschikking van 15 mei 2020 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, uitvoerbaar bij voorraad:
 totdat door de rechtbank nader wordt beslist, een zorgregeling vastgesteld tussen de vader en [de minderjarige] , waarbij [de minderjarige] gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdagavond 18.00 uur tot maandagavond 19.00 uur bij de vader verblijft;
 de door de vader te betalen kinderalimentatie voor [de minderjarige] met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op € 72,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de zorgregeling en de kinderalimentatie. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking – het hof begrijpt wat betreft hetgeen is beslist onder V. en VI. in het dictum van die beschikking – te vernietigen en opnieuw beschikkende:
te bepalen dat de vader elke week contact met [de minderjarige] heeft op een zaterdag dan wel op een zondag van 12.00 uur tot 17.00 uur;
de door de vader te betalen kinderalimentatie voor [de minderjarige] vast te stellen op € 361,- per maand,
en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.3
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep voor zover dit ziet op de wijziging van de zorgregeling en de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders verschillen van mening over de voorlopige zorgregeling en de door de vader te betalen kinderalimentatie. De vader heeft betoogd dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep waar het de zorgregeling betreft. Het hof zal hieronder daarom achtereenvolgens de ontvankelijkheid van de moeder in haar verzoek en de zorgregeling bespreken. Het hof komt nu niet toe aan de bespreking van de kinderalimentatie en zal daarom de beslissing hierover aanhouden.
Ontvankelijkheid
5.2
Het hof is van oordeel dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet ter discussie staat dat zij overeenstemming hadden over de door de rechtbank bepaalde zorgregeling en dat de door de rechtbank gegeven beslissing op dat moment juist was. Uit de stellingen van de moeder in hoger beroep leidt het hof af dat zij zich op het standpunt stelt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de situatie ten tijde van de bestreden beschikking, in die zin dat nakoming van de opgelegde regeling voor haar niet mogelijk is als gevolg van de voortdurende dreiging van het coronavirus in combinatie met haar kwetsbare gezondheid. Het hof acht de moeder om die reden ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep.
De zorgregeling
5.3
Het hof overweegt dat de vader niet heeft betwist dat de moeder lijdt aan sikkelcelziekte (een erfelijke ziekte van de rode bloedcellen) en dat een besmetting van de moeder met het coronavirus voor haar levensbedreigend kan zijn. De moeder verblijft om die reden al sinds het uitbreken van de coronacrisis in quarantaine met [de minderjarige] . Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de ernst van de ziekte van de moeder en het potentiële gevaar dat zij loopt. Naar het oordeel van het hof staat dit gegeven op dit moment dan ook in de weg aan fysiek contact tussen [de minderjarige] en de vader. Daarom is het momenteel niet mogelijk dat de door de rechtbank bepaalde zorgregeling wordt uitgevoerd. De huidige situatie vraagt, zoals ook de raad heeft geadviseerd, om een tijdelijke oplossing, waarbij er in elk geval sprake kan zijn van een vorm van contact tussen [de minderjarige] en de vader. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de moeder op de zitting bij het hof heeft verklaard dat als alles voor haar weer veilig is, de oude regeling kan doorlopen. Daarom zal het hof met ingang van de datum van deze beschikking totdat de rechtbank anders beslist of partijen anders overeenkomen, of de moeder is gevaccineerd volgens de daartoe geldende medische standaard, bepalen dat de contacten tussen de vader en [de minderjarige] als volgt plaatsvinden:
- de vader zal eens per week op woensdag om 17.45 uur gedurende een kwartier kunnen beeldbellen met [de minderjarige] en daarnaast
- één keer per week in het weekend op zaterdag of op zondag op een tijdstip door partijen in onderling overleg te bepalen, in de tuin bij het huis van de moeder via de schuifpui met eventuele hulpmiddelen van bijvoorbeeld een portofoon of een koptelefoon, gedurende ongeveer een uur contact hebben met [de minderjarige] .

6.De slotsom

Omdat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven voor wat betreft de zorgregeling, zal het hof deze vernietigen op dit punt en beslissen als volgt. Het hof zal de beslissing met betrekking tot de kinderalimentatie aanhouden tot de hierna te melden datum.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 15 mei 2020 ten aanzien van de beslissing als opgenomen onder V. van het dictum van die beschikking, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de voorlopige zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] , totdat de rechtbank anders beslist, partijen anders overeenkomen, of de moeder is gevaccineerd tegen het coronavirus volgens de dan geldende medische standaard, met ingang van de datum van deze beschikking als volgt zal worden ingevuld:
- de vader zal eens per week op woensdag om 17.45 uur gedurende een kwartier kunnen beeldbellen met [de minderjarige] , en daarnaast
- één keer per week in het weekend op zaterdag of op zondag op een tijdstip door partijen in onderling overleg te bepalen, in de tuin bij het huis van de moeder via de schuifpui met eventuele hulpmiddelen van bijvoorbeeld een portofoon of een koptelefoon, gedurende ongeveer een uur contact hebben met [de minderjarige] ;
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte wat betreft de zorgregeling,
houdt de beslissing met betrekking tot de kinderalimentatie aan tot 27 mei 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, I.M. Dölle en F. Kleefmann, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier, en is op 22 april 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.