ECLI:NL:GHARL:2021:4461

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
21-004811-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk in vereniging plegen van geweld met taakstraf en voorwaardelijke straf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het openlijk in vereniging plegen van geweld, gepleegd op 12 augustus 2018 te Bunschoten-Spakenburg. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Tijdens de zitting heeft het hof het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de verdachte als eerste geweld heeft gebruikt door een van de slachtoffers, [aangever 1], bij de nek op te tillen en hem te slaan. Het hof heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen, alsook camerabeelden, in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Het hof heeft het beroep op noodweer van de verdachte verworpen, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich verdedigde tegen een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, en de eerdere veroordeling is vernietigd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004811-19
Uitspraak d.d.: 29 april 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 30 augustus 2019 met parketnummer 16-085040-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en afdoening van de zaak conform het vonnis waarvan beroep. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.R.A. Röschlau, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 12 augustus 2018 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, openlijk, te weten op/aan [adres] aldaar, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (een) perso(o)n(en) te weten [aangever 1] en [aangever 2] door die [aangever 1] bij zijn nek op te tillen, die [aangever 1] te duwen, die [aangever 1] en [aangever 2] meermalen tegen het lichaam te stompen/slaan en die [aangever 1] in zijn gezicht te slaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Vordering advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De advocaat-generaal heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat [aangever 1] (hierna: ook [aangever 1] ) en [aangever 2] (hierna: [aangever 2] ) de situatie zelf in de hand hebben gewerkt door een provocerende opmerking te maken, maar dat verdachte als eerste geweld heeft gebruikt door [aangever 1] bij de nek op te tillen. Op de beelden is tevens te zien dat verdachte een jongen, zeer waarschijnlijk [aangever 1] , met zijn rechtervuist slaat.
Standpunt verdediging
Verdachte heeft ontkend [aangever 1] bij de nek te hebben opgetild. Namens verdachte is aangevoerd dat verdachte [aangever 1] bij de oksels heeft opgetild om het conflict uit de weg te gaan. Op de beelden is niet te zien dat verdachte [aangever 1] of [aangever 2] slaat. Verdachte is het slachtoffer van de openlijke geweldpleging en hij dient derhalve te worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Uit het dossier – de aangifte van [aangever 1] en [aangever 2] , de getuigenverklaring van [getuige] en de camerabeelden – blijkt dat verdachte reageert op uitlatingen van [aangever 1] en hem een duw geeft en vervolgens optilt. Op de camerabeelden is te zien dat daarna een gevecht ontstaat tussen verdachte, [aangever 1] , [aangever 2] en [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ), waarbij over en weer wordt geduwd en getrokken en waarbij verdachte [aangever 1] slaat. Ook is te zien dat [betrokkene] [aangever 1] slaat. Daarna belanden verdachte en [aangever 2] op de grond en wordt verdachte viermaal door [aangever 1] geschopt.
Het hof stelt daarmee vast dat verdachte het initiatief tot geweld heeft genomen.
Het hof verwerpt het bewijsverweer en acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, zoals hieronder nader aangeduid.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij opof omstreeks12 augustus 2018 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, openlijk, te weten op/aan[adres] aldaar, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen(een)perso(o)n(en)te weten [aangever 1]en [aangever 2]door die [aangever 1]bij zijn nekop te tillen, die [aangever 1] te duwen, die [aangever 1]en [aangever 2]meermalen tegen het lichaam testompen/slaanen die [aangever 1] in zijn gezicht te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte [aangever 1] heeft opgetild om [aangever 1] en [aangever 2] van hem weg te houden. Het betrof een verdedigende actie om escalatie te voorkomen. Het hof verstaat dit betoog zo dat een beroep op noodweer wordt gedaan.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat verdachte de eerste is geweest die geweld heeft gebruikt en dat hem derhalve, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, als agressor geen geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt.
Vooropgesteld wordt dat van noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht sprake is als het begane feit is geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding.
Het hof heeft vastgesteld dat verdachte het gevecht is begonnen door als eerste fysiek geweld te gebruiken. Verdachte is naar het oordeel van het hof te snel en te gemakkelijk tot de door hem gepleegde geweldshandelingen gekomen. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond zich tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [aangever 1] of [aangever 2] , dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, te verdedigen.
Het beroep op noodweer kan niet slagen en wordt verworpen.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan uitgaansgeweld, openlijke geweldpleging, door het slachtoffer te duwen, hem op te tillen en te slaan. Verdachte en zijn medeverdachte hebben door aldus te handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het feit dat de geweldshandelingen op de openbare weg hebben plaatsgevonden, te weten op straat in het uitgaansgebied van BunschotenSpakenburg waar veel uitgaanspubliek aanwezig was, brengt met zich dat algemene gevoelens van angst en onveiligheid worden aangewakkerd.
Het hof heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken. Het hof heeft ten voordele van verdachte gelet op de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 maart 2021, waaruit naar voren komt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde en door de politierechter in eerste aanleg opgelegde taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, een passende en noodzakelijke bestraffing.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. D. Stoutjesdijk, voorzitter,
mr. N.C. van Lookeren Campagne en mr. W.M. Weerkamp, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E. van der Zandt, griffier,
en op 29 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 29 april 2021.
Tegenwoordig:
mr. A. van Maanen, voorzitter,
J. Zondervan, advocaat-generaal,
M.A. Valé, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.