ECLI:NL:GHARL:2021:4455

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
143
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van dadelijke uitvoerbaarheid van contact- en locatieverbod in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 mei 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van de dadelijke uitvoerbaarheid van een contact- en locatieverbod dat eerder was opgelegd door de rechtbank Noord-Nederland. Verzoeker, die in 2019 was veroordeeld voor mishandeling en het overtreden van een gedragsaanwijzing, had verzocht om de opheffing of schorsing van de maatregelen die hem beperkten in zijn vrijheid. Het hof heeft het verzoek behandeld in raadkamer op 22 april 2021, waarbij de advocaat-generaal en verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, aanwezig waren.

De rechtbank had eerder een contactverbod opgelegd voor de duur van twee jaar, waarbij verzoeker geen contact mocht hebben met de aangeefster en zich niet in een straal van 40 meter rond haar woonadres mocht bevinden. Verzoeker stelde dat de maatregelen in strijd waren met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, en dat hij tot het besef was gekomen dat hij niets meer met de aangeefster te maken wilde hebben. De advocaat-generaal was van mening dat er nog steeds voldoende ernstige bezwaren waren om de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregelen te rechtvaardigen, en dat de maatregelen niet disproportioneel waren.

Het hof oordeelde dat het verzoek moest worden afgewezen. Het hof vond dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregelen noodzakelijk was, gezien het gedrag van verzoeker ten opzichte van de aangeefster en de risico's die hij met zich meebracht. Het hof concludeerde dat er ernstig rekening mee moest worden gehouden dat verzoeker zich opnieuw belastend jegens de aangeefster zou gedragen, en dat de maatregelen dus gerechtvaardigd waren. De beslissing van het hof werd op 6 mei 2021 ter openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005018-19
AV-nummer: 000143-21
Uitspraak d.d.: 6 mei 2021
Beschikking van de meervoudige kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, op het verzoek ex artikel 6:6:6 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de strafzaak tegen:

[verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
wonende te [woonadres] ,
hierna te noemen verzoeker.
Procesgang
Bij schrijven van 3 februari 2021 is namens verzoeker verzocht om de opheffing dan wel schorsing van de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel, zoals bevolen en bepaald bij het vonnis van 13 september 2019 van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden.
Het hof heeft het verzoek behandeld in raadkamer van 22 april 2021, waarbij zijn gehoord de advocaat-generaal en de verzoeker, bijgestaan door mr. E.M. Bakx, advocaat te Heerenveen.
Beoordeling van het verzoek
Verzoeker is bij vonnis van 13 september 2019 van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, onder parketnummer 18-033962-19 ter zake van mishandeling en handelen in strijd met een gedragsaanwijzing veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren. Daarnaast is als vrijheidsbeperkende maatregel een contact- en gebiedsverbod opgelegd, voor de duur van 2 jaren. Dit contactverbod houdt in dat verzoeker gedurende 2 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal leggen met [aangeefster] . Het gebiedsverbod houdt in dat verzoeker zich gedurende 2 jaren niet mag ophouden in het gebied in een straal van 40 meter rond de [adres 1] en ook niet op het in het verlengde van de [straatnaam] gelegen bruggetje over de [naam vaart] . De rechtbank heeft een plattegrond van het betreffende gebied bij het vonnis gevoegd.
De rechtbank heeft bij dit vonnis de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregelen bevolen.
Verzoeker en de officier van justitie hebben tegen het vonnis tijdig hoger beroep ingesteld zodat het vonnis niet onherroepelijk is. Het hoger beroep is bij dit hof aanhangig onder parketnummer 21-005018-19. De zittingsdatum in hoger beroep is bepaald op 11 juni 2021.
Verzoeker verzoekt het hof het bevel tot de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregelen op te heffen dan wel te schorsen. Daartoe wordt onder meer aangevoerd - kort samengevat - dat niet is voldaan aan het criterium van artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Verzoeker is door de rechtbank vrijgesproken van belaging omdat het contact tussen verzoeker en aangeefster wederkerig was. Verder is verzoeker, zoals hij meermalen heeft verklaard, tot het besef gekomen dat hij niks meer met aangeefster te maken wil hebben en ook is hij niet eerder veroordeeld ter zake van geweld. Daarnaast zijn de maatregelen in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daartoe wordt onder meer verwezen naar de mate waarin verzoeker in zijn dagelijkse leven wordt beperkt en de duur van de maatregelen.
De advocaat-generaal heeft zich in de raadkamer op het standpunt gesteld dat er ook thans nog voldoende ernstige bezwaren zijn om de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel te rechtvaardigen. De voorwaarden zijn weliswaar beperkend en belastend voor verzoeker, maar ze zijn niet disproportioneel. Bovendien vindt op 11 juni 2021 de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaats. Wellicht komt het hof tot een ander oordeel dan de rechtbank met betrekking tot de verdenking van belaging. Het verzoek moet daarom worden afgewezen.
Artikel 38v Sr, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
4. De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.
Artikel 6.6.6 Sv luid als volgt:
De rechter die kennisneemt van het beroep kan, gehoord het openbaar ministerie, een bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van een straf of maatregel opheffen of schorsen.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregelen - in dit geval het contactverbod en het gebiedsverbod - is gegeven in overeenstemming met het bepaalde bij artikel 38v, vierde lid, Sr.
Het hof is van oordeel dat dat het geval is. Het hof acht in dit verband van belang dat uit het dossier en het verhandelde in raadkamer blijkt dat verzoeker na de datum waarop de feiten zouden zijn gepleegd en vóór het wijzen van het vonnis door de rechtbank, zich belastend heeft gedragen ten aanzien van [aangeefster] en dat hij in het in de gedragsaanwijzing van de officier van justitie genoemde gebied aanwezig is geweest. Dat de rechtbank verzoeker in verband met de wederkerigheid van de contacten tussen hem en [aangeefster] heeft vrijgesproken van de verdenking van belaging, doet er niet aan af dat verzoeker haar op een ongewenste manier heeft benaderd. Mede in aanmerking genomen het rapport van de reclassering van 19 juli 2019, de omstandigheid dat een aantal malen de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis wegens overtreding van de door rechtbank opgelegde maatregen heeft moeten plaatsvinden, de houding van verzoeker richting [aangeefster] zoals die ook nu nog blijkt uit de wijze waarop verzoeker zich in raadkamer van het hof over haar heeft geuit, en gelet op de persoon van verzoeker, acht het hof de directe uitvoerbaarheid van de maatregelen nodig en niet disproportioneel, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verzoeker zich opnieuw belastend jegens [aangeefster] zal gedragen.
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen.
BESLISSING
Het hof:
wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van E.J. Swart, griffier,
door de voorzitter en de griffier ondertekend en op 6 mei 2021 ter openbare zitting uitgesproken.