ECLI:NL:GHARL:2021:4447

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
200.284.443/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage gevorderd in videobeelden en elektronische correspondentie ex artikel 843a lid 1 Rv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De zaak betreft een vordering tot inzage in videobeelden en elektronische correspondentie op basis van artikel 843a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De appellant, wonende te [A], had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, wonende te [B], die in conventie eiser en in reconventie verweerder was. De voorzieningenrechter had de vorderingen van de geïntimeerde in conventie toegewezen, maar de appellant ging in beroep tegen deze beslissing.

De procedure begon met een voorval in de nacht van 4 op 5 juli 2020, waarbij de geïntimeerde claimde mishandeld te zijn door de appellant. De geïntimeerde had bewijsbeslag gelegd op videobeelden van de woning van de appellant en vorderde inzage in deze beelden en in zijn elektronische correspondentie. De voorzieningenrechter had de vorderingen van de geïntimeerde gedeeltelijk toegewezen, maar de appellant verzocht om afwijzing van deze vorderingen in hoger beroep.

Het hof oordeelde dat de vordering tot inzage in de videobeelden gerechtvaardigd was, omdat deze relevant konden zijn voor de beoordeling van de zaak. De vordering tot inzage in de elektronische correspondentie werd echter afgewezen, omdat dit een disproportionele inbreuk op de privacy van de appellant zou betekenen. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en deed opnieuw recht, waarbij het de appellant veroordeelde om de gevraagde videobeelden te verstrekken en het bewijsbeslag op de elektronische correspondentie opheffende. De proceskosten werden tussen partijen gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.284.443/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 506714)
arrest in kort geding van 4 mei 2021
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. S.K. Tuithof, die kantoor houdt te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. K. Kasem, die kantoor houdt te Amsterdam.

1.De procedure bij de voorzieningenrechter

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
16 september 2020 dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft gewezen.

2.De procedure bij het hof

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 22 september 2020;
- het anticipatie exploot van 6 oktober 2020;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord (met producties);
- de nagekomen stukken:
- de producties 2, 3 en 4 van mr. Tuithof;
- productie 3 van mr. Kasem;
- de mondelinge behandeling van 30 maart 2021.
Tijdens de mondelinge behandeling is akte verleend van de nagekomen stukken. Van de zitting is een verslag opgemaakt (proces-verbaal), dat ook bij de stukken is gevoegd en waar de pleitnota van mr. Tuithof is aangehecht en deel van uitmaakt. Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op de voor de mondelinge behandeling overgelegde stukken, aangevuld met het proces-verbaal.

3.Waar gaat de zaak over?

3.1
In de nacht van 4 op 5 juli 2020 is er bij de woning van [appellant] een voorval geweest, waarbij verschillende personen waaronder [geïntimeerde] betrokken zijn geweest. Volgens [geïntimeerde] is hij daarbij mishandeld en heeft hij als gevolg van deze mishandeling zowel materiële als immateriële schade opgelopen. Door [geïntimeerde] is bewijsbeslag gelegd op videobeelden die door camera’s bij de woning van [appellant] zijn gemaakt en op elektronische correspondentie en telefoongegevens van [appellant] .
3.2
In deze procedure heeft [geïntimeerde] bij de voorzieningenrechter in conventie ex artikel 843a Rv gevorderd om inzage te krijgen in en afschrift van de videobeelden van 4 juli 2020 om 22.30 uur tot 5 juli 2020 01.00 uur en alle elektronische correspondentie van 4 juli 2020 om 22.30 tot 5 juli 2020 23.59 uur van [appellant] . Verder heeft [geïntimeerde] veroordeling van [appellant] gevorderd in de kosten van het beslag en zijn veroordeling in de proceskosten. In reconventie heeft [appellant] zich hiertegen verzet en opheffing van het beslag en afgifte dan wel vernietiging gevorderd van de inbeslaggenomen bescheiden. Daarnaast heeft hij de volledige whatsappcorrespondentie gevorderd tussen hem en [geïntimeerde] , alles op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.3
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie toegewezen met betrekking tot de camerabeelden, de vordering met betrekking tot de elektronische correspondentie beperkt tot het onderwerp [geïntimeerde] en het voorval bij de woning. De vordering met betrekking tot de beslagkosten is afgewezen en [appellant] is in de proceskosten veroordeeld. In reconventie is alleen de vordering tot overlegging van de whatsappcorrespondentie toegewezen en zijn de proceskosten gecompenseerd.
3.4
[appellant] is van dit vonnis in beroep gekomen en vordert afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] en toewijzing van zijn eigen (overige) vorderingen. Het hof zal hierna tot het oordeel komen dat het hoger beroep van [appellant] gedeeltelijk slaagt, namelijk voor zover het gaat om inzage in en een afschrift van de elektronische correspondentie.

4.De feiten

Het hof gaat bij zijn beoordeling uit van de volgende feiten.
4.1
[geïntimeerde] heeft in opdracht van [appellant] tegen betaling schilder- en
stucwerkzaamheden uitgevoerd aan de woning van [appellant] . Tussen partijen is discussie
ontstaan over de kwaliteit van het uitgevoerde werk en over de betaling van het verrichte
werk.
4.2
Op 4 juli 2020 heeft [geïntimeerde] rond 23.30 uur bij de woning van [appellant] aangebeld, gedurende ongeveer een half uur rond de woning gelopen, op de ramen gebonkt en geschreeuwd. [appellant] heeft niet opengedaan en (in ieder geval) zijn vader en broer gebeld, die naar de woning zijn gekomen. De politie is ook ter plekke gekomen, heeft met de aanwezigen gesproken en iedereen naar huis gestuurd.
4.3
[geïntimeerde] heeft, na daartoe bij beschikking van 15 juli 2020 verkregen verlof, op
20 juli 2020 conservatoir bewijsbeslag laten leggen. De bescheiden waarop beslag is gelegd zijn in gerechtelijke bewaring genomen.
4.4
Op 31 juli 2020 heeft [geïntimeerde] aangifte gedaan van mishandeling.
4.5
Op 19 augustus 2020 heeft [appellant] aangifte gedaan tegen [geïntimeerde] onder meer ter zake van huisvredebreuk en bedreiging.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het spoedeisend belang is niet in geschil.
Juridisch kader
5.2
Zoals ook de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen komt een exhibitievordering in beginsel voor toewijzing in aanmerking komt indien is voldaan aan de volgende uit art. 843a lid 1 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
(1) degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben,
(2) het moet gaan om bepaalde bescheiden (gegevens),
(3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat ook een verbintenis uit onrechtmatige daad is aan te merken als een rechtsbetrekking in vorenbedoelde zin (
Kamerstukken II, 1999/00, 26855, nr. 5, p.78-79). Ook als aan de eisen van lid 1 is voldaan, dan bestaat op grond van art. 843a lid 4 Rv de mogelijkheid dat niet aan de vordering tot overlegging van de gegevens hoeft worden voldaan, indien daarvoor gewichtige redenen bestaan, of omdat redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Er dient dus een afweging plaats te vinden van de verschillende belangen bij de beoordeling of de vordering tot inzage moet worden toegewezen. Het rechtmatig belang wordt daarbij niet alleen bepaald door het doel waartoe inzage in de stukken worden gevraagd, maar ook door de aard en de inhoud van de opgevraagde stukken.
5.3
[geïntimeerde] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat hij inzage in de beslagen bescheiden verlangt omdat deze bewijs van het door hem gestelde onrechtmatig handelen kunnen opleveren en tevens duidelijkheid over welke personen daarbij betrokken zijn en door wie aan hem schade is toegebracht. Hij heeft de gegevens nodig in eventuele procedures tegen [appellant] en/of derden.
5.4
Vaststaat dat [geïntimeerde] ’s avonds laat naar de woning van [appellant] is gegaan en dat daar een voorval is geweest. De politie is ter plaatse geweest en heeft iedereen weggestuurd. Ter zitting heeft [geïntimeerde] verklaard dat een politieauto achter hem aan is gereden om hem de wijk uit te leiden. [geïntimeerde] is vervolgens op vakantie gegaan en is daarna weer gaan werken.
Het hof stelt vast dat van de door hem gestelde aangifte geen afschrift is overgelegd. Evenmin is er een medische verklaring ingebracht waaruit een begin van de door hem gestelde schade zou kunnen blijken.
5.5
Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat aan de in rov. 5.2 genoemde cumulatieve voorwaarden is voldaan voor zover het gaat om de camerabeelden. Het gaat daarbij immers om camerabeelden buiten de woning, in een specifiek tijdvak en van het voorval, waarbij de beelden duidelijkheid kunnen geven over welke gedragingen daar hebben plaatsgehad en wie daarbij betrokken zijn geweest. De gevraagde bescheiden zijn met andere woorden relevant voor het beoordelen of een procedure kansrijk is en om deze nader te onderbouwen, zonder dat gewichtige redenen bestaan om die vordering af te wijzen, nu de aard van de inbreuk die daarbij wordt gemaakt op de privacy van [appellant] slechts gering is.
5.6
Het hof is van oordeel dat dit niet geldt voor de verzochte inzage in de elektronische correspondentie. Vaststaat immers alleen dat er een voorval is geweest op straat voor de woning van [appellant] , waarbij de politie geen aanleiding heeft gezien om op te treden in de zin dat er aanhoudingen zijn verricht of om zelfs maar ter plekke onderzoek te doen. [geïntimeerde] heeft zich (direct) na het voorval niet onder doktersbehandeling hoeven te stellen, maar is op vakantie gegaan. Het hof is van oordeel dat in het licht van de geschetste omstandigheden door inzage in de elektronische correspondentie een disproportionele inbreuk op de privacy van [appellant] wordt gemaakt.
Slotsom
5.7
De grieven (bezwaren ) tegen het vonnis van 16 september 2020 slagen deels. Het vonnis van de voorzieningenrechter moet worden vernietigd voor zover [appellant] is veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis kopieën te verstrekken van:
alle elektronische communicatie van en naar [appellant] over [geïntimeerde] die verband houden met de confrontatie bij de woning van [appellant] in de late avond van 4 juni 2020/vroege nacht van
5 juli 2020, beperkt tot het tijdvak van 4 juli 2020 22.30 uur tot 5 juli 23.59uur (dictum onder 3.1 b
).Dit leidt er tevens toe dat de vordering van [appellant] in reconventie tot opheffing van het bewijsbeslag deels kan worden toegewezen. Nu partijen bij de rechtbank in conventie en in reconventie ieder deels in het gelijk worden gesteld zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren. Dit geldt ook voor de proceskosten in hoger beroep. Omwille van de leesbaarheid zal het hof het hele vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep, in kort geding:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van 16 september 2020, en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [appellant] om binnen drie dagen na betekening van dit arrest kopieën te verstrekken van alle video-opnamen die door de videocamera’s aan de woning van [appellant] ( [a-straat 1] te [A] ) zijn gemaakt in het tijdvak van 4 juli 2020 22.30 uur tot
5 juli 2020 01.00 uur;
- heft het bewijsbeslag gelegd op de elektronische correspondentie op en gelast de teruggave ervan aan [appellant] ;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot afgifte aan [appellant] van een afschrift van de complete WhatsAppcorrespondentie die tussen hen is gevoerd;
- compenseert in beide instanties de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- verklaart de hierin opgenomen veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Tubben, G. van Rijssen en I.S.J. Houben en door de rolrechter in aanwezigheid van de griffier uitgesproken op 4 mei 2021.