ECLI:NL:GHARL:2021:4427

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
200.290.219/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over ontruiming van een woning wegens drugshandel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding over de ontruiming van een woning. De appellante, Stichting Maatschappelijke Dienstverlening Flevoland, vertegenwoordigt de belangen van een huurder die sinds 3 juli 2014 een woning huurde van Stichting Woonpalet Zeewolde (SWZ). De ontruiming is aangevraagd na een politieonderzoek dat leidde tot de ontdekking van drugshandel vanuit de woning. De politie doorzocht de woning op 13 november 2020 en vond aanzienlijke hoeveelheden soft- en harddrugs, evenals gebruikersattributen en contant geld. SWZ ontbond de huurovereenkomst op 26 november 2020 en vorderde in kort geding dat de huurder de woning zou ontruimen.

De voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland heeft de vordering van SWZ toegewezen, waarna de huurder in hoger beroep ging. Het hof oordeelde dat het onaannemelijk is dat de bodemrechter zal beslissen dat SWZ onterecht gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid tot ontbinding van de huurovereenkomst. Het hof bevestigde dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was op basis van de vastgestelde feiten, waaronder de langdurige meldingen van drugshandel en de resultaten van het politieonderzoek. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde de huurder in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.290.219/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 8920604)
arrest in kort geding van 4 mei 2021
in de zaak van
Stichting Maatschappelijke Dienstverlening Flevoland in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [appellante],
gevestigd te Lelystad,
appellante,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. P. de Haan, die kantoor houdt te Almere,
tegen
Stichting Woonpalet Zeewolde,
gevestigd te Zeewolde,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
SWZ,
advocaat: mr. R. Boekhoff, die kantoor houdt te Soest.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland in Almere op 20 januari 2021 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit
  • de appeldagvaarding van 12 februari 2021 met grieven
  • de conclusie van eis in hoger beroep van 2 maart 2021
  • de memorie van antwoord van 16 maart 2021
1.2
Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.
Waar gaat deze zaak over?
1.3
Het gaat er in deze procedure om of [appellante] uit een door hem van SWZ gehuurde woning aan de [a-straat] 3 in [A] mocht worden gezet. Hij huurde die woning sinds 3 juli 2014. Het jaar daarop is over zijn goederen bewind ingesteld, met benoeming van MDF tot bewindvoerder.
1.4
Op 13 november 2020 is de woning door de politie doorzocht op grond van verdenking van overtreding van de Opiumwet. [appellante] is toen aangehouden en heeft twee weken in voorlopige hechtenis gezeten. De strafzaak tegen hem loopt nog. Naar aanleiding van de resultaten van deze huiszoeking is de woning op 25 november 2020 voor de duur van drie maanden gesloten op grond van een sluitingsbevel dat de burgemeester krachtens artikel 13b van de Opiumwet heeft genomen. Het bezwaar dat [appellante] tegen dit besluit heeft gemaakt, loopt ook nog. Direct nadat het besluit was genomen, op 26 november 2020, heeft SWZ de huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 lid 2 BW met onmiddellijke ingang buitengerechtelijk ontbonden. Op 26 februari 2021 heeft [appellante] de sleutels teruggekregen om te kunnen ontruimen.
1.5
SWZ heeft in dit kort geding kortgezegd gevorderd dat [appellante] de woning ontruimt en verlaat en ter beschikking van SWZ stelt, zodra de sluiting is opgeheven of beëindigd en na betekening van het veroordelende vonnis. De voorzieningenrechter heeft die vordering toegewezen. Het hoger beroep heeft de strekking dat alsnog een afwijzing volgt.
Het oordeel van het hof
Uitgangspunten en het eindoordeel van het hof: het vonnis blijft in stand
1.6
Zoals de voorzieningenrechter al heeft overwogen, gaat het er in dit kort geding om of voldoende aannemelijk is dat de ontbinding van de huurovereenkomst bij de bodemrechter zal standhouden en of de ontruiming dan als voorlopige voorziening kan worden toegewezen. Ook het hof komt tot de conclusie dat onaannemelijk is dat de bodemrechter zal beslissen dat SWZ in redelijkheid geen gebruik heeft mogen maken van haar bevoegdheid tot ontbinding. Het bestreden vonnis blijft daarom in stand.
Vaststaande feiten
1.7
De ontbinding is onder meer gebaseerd op de volgende, niet door [appellante] bestreden feiten.
  • Het politieonderzoek is ingesteld nadat 4 jaar lang meldingen werden gedaan over handel in soft- en harddrugs vanuit de woning
  • Voorafgaand aan de huiszoeking heeft de politie vier dagen op rij veel aanloop naar de woning geregistreerd
  • financieel onderzoek wees toen uit dat niet-traceerbare tikkies betaald zijn door mensen die drugsgerelateerde mutaties op hun naam hadden staan
  • Tijdens het doorzoeken van de woning heeft de politie in totaal 1.204 gram softdrugs aangetroffen (inclusief takken)
  • Ook heeft de politie verschillende zakjes witte poeder aangetroffen. Op basis van verklaringen van verdachten bestond het sterke vermoeden dat het daarbij ging om speed/amfetamine
  • Verder trof de politie in de woning weegschalen, gripzakjes en grinder aan, alsmede een bord met de restanten van wit poeder, een holle pen en (op verschillende plaatsen) voorraden contant geld, een machette en gas- en luchtdrukwapens
  • De politie heeft 4 verdachten aangehouden die het pand verlieten, waarvan 3 net verdovende middelen bij [appellante] hadden gekocht
1.8
Gelet op al deze vaststaande feiten kan er in redelijkheid geen twijfel over bestaan dat vanuit de woning werd gehandeld in hard- en softdrugs. Alleen zeer overtuigende argumenten die daarover nog twijfel zouden kunnen zaaien, kunnen aan die conclusie in de weg staan. Zoals hierna blijkt, zijn die niet aangevoerd. Aannemelijk is en blijft daarmee dat in een bodemprocedure de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst in stand zal blijven.
Bestreden feiten
- De aangetroffen hoeveelheid hennep
Uit het proces-verbaal blijkt dat het gewicht van de aangetroffen hennep is gewogen met de takken van de plant. Daarom kan volgens [appellante] niet overeind blijven dat sprake was van 1.204 gram softdrugs. Met dat verweer miskent hij echter dat het hoe dan ook gaat om veel meer dan de toegestane wettelijke hoeveelheid van 5 gram en ook om meer dan de 250 gram die de gemeente beweerdelijk hanteert als maximum bij een sluitingsbevel (het zogenoemde Damoclesbeleid).
- Het witte poeder
[appellante] beroept zich erop dat niet vaststaat dat sprake is van de aanwezigheid van (een handelshoeveelheid) harddrugs. Dat verweer kan er om te beginnen niet aan afdoen dat wel vaststaat dat een verboden handelshoeveelheid softdrugs is aangetroffen. Bovendien is geen verklaring gegeven voor de in de woning aangetroffen gebruikersattributen voor harddrugs. Dat in de zakjes geen harddrugs zaten maar tijgerbalsem, heeft de kantonrechter terecht als niet aannemelijk van de hand gewezen omdat het gaat om poeder, en niet om een (spier)zalf. Over dat oordeel is ook niet geklaagd. Dat vanuit de woning in harddrugs werd gehandeld, blijft daarmee zeer aannemelijk.
- De aanloop
Volgens [appellante] kan de aanloop naar de woning worden verklaard uit het feit dat daar werd geklust. Dat verweer kan niet afdoen aan de hiervoor vastgestelde feiten. Het ziet er met name aan voorbij dat omwonenden al jaren klagen en dat drie verdachten zijn aangehouden die verdovende middelen bij [appellante] hadden gekocht. Daar komt bij dat het verweer gelet op de foto’s die de politie van de woning heeft genomen ongeloofwaardig is. Dat geldt ook voor de ontlastende verklaring die een buurman hierover zou hebben afgelegd. De bewuste mail, die is gericht aan voormalig gemachtigde [B] en eindigt met ‘Buurman [C] ’, is immers afkomstig van [appellante] zelf.
- Overlastmeldingen
Volgens [appellante] heeft SWZ nooit bij hem melding gemaakt van overlast of van het verwijt dat hij anderszins handelde in strijd met de uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. Dat is ook niet van belang, omdat de ontbinding niet op overlast is gebaseerd, en voor de ontbinding niet is vereist dat [appellante] er vooraf op is gewezen dat de handel in drugs in strijd komt met zijn verplichting zich als goed huurder te gedragen - wat hij overigens geacht moet worden te weten; niet alleen omdat het voor de hand ligt, maar ook omdat de overeenkomst daarover zeer duidelijk is.
Redelijkheid en billijkheid
1.9
[appellante] heeft geen onderbouwing gegeven aan zijn verweer dat SWZ naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen gebruik had mogen maken van haar bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. In de
memorie van grieven merkt hij weliswaar terloops op dat hem duidelijk is geworden dat hij niet eenvoudig kan beschikken over andere of vervangende woonruimte, maar aan die opmerking geeft hij geen handen en voeten. Dat had wel van hem mogen worden verwacht, met name omdat hij na de ontruiming bij zijn broer is ingetrokken en zich toen op dat adres heeft ingeschreven. Bovendien is niet gegriefd tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat in dit geval het verweer niet kan slagen dat hij door de ontbinding van de huurovereenkomst ernstig wordt getroffen, omdat deze gevolgen inherent zijn aan een ontbinding van de huurovereenkomst wegens de aan [appellante] verweten gedragingen.
De conclusie
1.1
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij ook in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld (tariefgroep II, 1 punt).

4.De beslissing

Het hof:
1. Bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank
Midden-Nederland in Almere van 20 januari 2021.
veroordeelt [appellante] in de proceskosten in hoger beroep. Tot nu toe worden die vastgesteld op € 772,- als vergoeding voor het van Woonpalet geheven griffierecht en € 1.114,- aan salaris.
2. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, J.H. Kuiper en M. Willemse en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
4 mei 2021.