ECLI:NL:GHARL:2021:4411

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
200.275.115/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over verwijdering van goederen en toegang tot woning voor inspectie en herstelwerkzaamheden

In deze zaak vordert de verhuurder, De Alliantie, in hoger beroep de verwijdering van spullen in de voor- en achtertuin van de huurder, toegang tot de woning voor inspectie en eventueel herstel van gebreken, en de tijdelijke ontruiming van de woning van de huurder gedurende de herstelwerkzaamheden. De huurder, aangeduid als [appellant], heeft zich niet gehouden aan eerdere afspraken en vonnissen, wat heeft geleid tot een zorgelijke situatie in en rondom de woning. De kantonrechter had eerder in een kort geding vonnis van 22 januari 2020 de vorderingen van De Alliantie toegewezen, met uitzondering van de zonnepanelen en de aanhangwagen. In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat de eiswijziging van De Alliantie niet toelaatbaar is, maar dat de vorderingen van De Alliantie in beginsel toewijsbaar zijn. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang en dat de huurder onvoldoende heeft betwist dat de situatie in en rondom de woning brandgevaarlijk is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de huurder in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.275.115/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere 8208432)
arrest in kort geding van 4 mei 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr. B. Eskes, die kantoor houdt te Almere,
tegen
de stichting De Alliantie,
gevestigd te Hilversum,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna te noemen:
De Alliantie,
advocaat: mr. D.L. van Praag, die kantoor houdt te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 15 september 2020 hier over.
1.2
Ter uitvoering van het genoemde tussenarrest heeft op 1 december 2020 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de processtukken.
1.3
Daarna is de zaak naar de rol verwezen voor arrest.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
De Alliantie heeft met ingang van 3 november 2008 aan [appellant] verhuurd de woning aan de [a-straat] 74 in [A] (hierna: de Woning). De Alliantie en [appellant] hebben op 31 oktober 2008 een schriftelijke huurovereenkomst getekend, waarin de Algemene Huurvoorwaarden van De Alliantie van toepassing zijn verklaard. In artikel 7.9 van de Algemene Huurvoorwaarden is de huurder verplicht de verhuurder in de gelegenheid te stellen de Woning te inspecteren als daartoe dringende gronden bestaan.
2.2
De huurovereenkomst is na bemiddeling van de GGD-Flevoland tot stand gekomen. In een e-mail van 31 oktober 2008 zijn aanvullende afspraken gemaakt. [appellant] en de
GGD-Flevoland hebben die e-mail voor akkoord ondertekend. Daarin is onder meer opgenomen:
“Indien er gevraagd wordt door de woningcorporatie de Alliantie om medewerking te verlenen in verband met evt. werkzaamheden wordt hier ten alle tijden toestemming voor gegeven. Evt. kan de betrokken hulpverlener hierin bemiddelen en bij het bezoek aanwezig zijn.”
2.3
Tussen De Alliantie en [appellant] is een verschil van mening ontstaan over de spullen die [appellant] rond de Woning had neergezet. Op 13 november 2014 hebben De Alliantie en [appellant] in een procedure bij de kantonrechter overeenstemming bereikt die in een proces-verbaal is vastgelegd. De aanhangwagen en de brommobiel mogen buiten op de in de overeenkomst aangeduide terreingedeelten staan. Verder is overeengekomen:
“3. [appellant] draagt zorg voor het verwijderen en verwijderd houden van goederen zich bevindende op de patio en het voorgedeelte na de schutting, behoudens hetgeen in deze overeenkomst is overeengekomen.
4. Indien [appellant] zich niet strikt aan deze afspraken houdt behoudt De Alliantie zich het recht voor volledige verwijdering te verlangen van de goederen, waaronder de aanhangwagen en het brommobiel van de patio en of het voorgedeelte vanaf de schutting.”
2.4
De Alliantie heeft in de brieven van 27 november 2014 en 12 februari 2015 aan [appellant] geschreven dat hij zich niet aan de afspraken bij de kantonrechter heeft gehouden. Daarna is De Alliantie bij de kantonrechter een nieuwe procedure gestart waarna de kantonrechter in een vonnis in kort geding van 20 maart 2015 [appellant] heeft veroordeeld op straffe van een dwangsom alle goederen, uitgezonderd zijn brommobiel, aanwezig op het zijpad en de plaats achter de Woning te verwijderen en verwijderd te houden. In dat vonnis in kort geding is De Alliantie voor de duur van zes maanden na betekening van het vonnis ook gemachtigd die goederen zelf te (doen) verwijderen.
2.5
Bijna vier jaar later heeft de gemeente De Alliantie laten weten dat de gemeente op 21 februari 2019 in de Woning is geweest. Wat de gemeente toen heeft gezien is in een brief van de gemeente aan [appellant] van 25 februari 2019 als volgt omschreven:
“Tijdens het bezoek (…) is geconstateerd dat de woning een rommelige, verwaarloosde en overvolle indruk maakt. Tijdens de controle is vastgesteld dat in het bijzonder de hal, de woonkamer en de keuken (slaapkamer is zonder belemmering bereikbaar) van de woning volgestapeld zijn met goederen, waaronder bedbodems, tuinmeubilair, losse laminaatplanken, kartonnen dozen en overige roerende zaken. Deze vertrekken zijn daardoor niet beloopbaar.
De overige ruimten (bad- en slaapkamer) heeft de toezichthouder niet kunnen betreden omdat hij de woning, voor zijn eigen veiligheid, niet verder binnen gegaan is, omdat de woonkamer nagenoeg tot aan het plafond vol stonden met spullen.
De aangetroffen situatie is brandgevaarlijk.”
De gemeente heeft deze situatie in strijd geacht met de Woningwet en het Bouwbesluit en gelast dat [appellant] voor 5 maart 2019 die strijdige situatie moet beëindigen en beëindigd moet houden. Daarvoor heeft de gemeente aan [appellant] een zogeheten last onder bestuursdwang opgelegd.
2.6
De Alliantie heeft [appellant] in de brief van 28 februari 2019 laten weten bekend te zijn met de bevindingen van de gemeente en aangekondigd dat zij de Woning op
5 maart 2019 gelijktijdig met de gemeente zal bezoeken om de staat van de Woning op te nemen.
2.7
Bij brieven van 8 maart 2019 en 13 maart 2019 heeft De Alliantie een specifieke datum en tijdstip opgegeven om de Woning te inspecteren. [appellant] heeft De Alliantie niet toegelaten. In de brief van 28 mei 2019 heeft De Alliantie laten weten van de GGD te hebben begrepen dat een deel van de Woning is opgeruimd en dat de GGD geen zorgen heeft over de veiligheid.
2.8
In de brieven van 15 juni 2019, 25 juni 2019 en 3 oktober 2019 is [appellant] gesommeerd om de aanbouw aan de voorzijde van de Woning op te ruimen en kleiner te maken. In de laatste brief is daaraan toegevoegd dat [appellant] ook de achtertuin heeft op te ruimen. Toen [appellant] aan deze sommaties geen, althans onvoldoende gevolg gaf, heeft
De Alliantie een advocaat ingeschakeld die [appellant] bij brief van 14 november 2019 heeft aangeschreven. In die brief is [appellant] gesommeerd om de achtertuin op te ruimen, een aangebrachte bak aan de voorkant van de Woning te verwijderen, De Alliantie toe te laten tot de Woning om te zien of er gebreken zijn en om te beoordelen of [appellant] de Woning op een behoorlijke – niet (brand)gevaarlijke – wijze bewoont. Ook aan deze sommatie heeft [appellant] geen gevolg gegeven, waarna De Alliantie een kort geding is gestart.
2.9
In deze kort geding procedure heeft De Alliantie geëist dat
[appellant] wordt veroordeeld om alle zaken uit de achtertuin, zijkant en voorzijde van de Woning, zoals aangegeven op de producties 25 t/m 27 bij dagvaarding, te verwijderen en verwijderd te houden en eventuele gevolgschade te herstellen,
als [appellant] aan de veroordeling niet voldoet, De Alliantie te machtigen die zaken te verwijderen en op kosten van [appellant] als afval af te voeren,
[appellant] wordt veroordeeld om medewerkers van De Alliantie tot de Woning en daarbij behorende schuur toe te laten en toe te staan dat eventuele gebreken worden hersteld, en De Alliantie te machtigen zich toegang te verschaffen en de werkzaamheden van herstel van gebreken uit te voeren,
als [appellant] geen toegang verleent en/of toestaat dat gebreken worden hersteld [appellant] wordt veroordeeld tijdelijk voor de duur van de werkzaamheden de Woning te ontruimen,
[appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, vermeerderd met de wettelijke rente.
2.1
De kantonrechter heeft in het vonnis in kort geding van 22 januari 2020 bij wege van voorlopige voorzieningen de eisen van De Alliantie toegewezen met de kanttekening dat [appellant] de zonnepanelen en de aanhangwagen niet hoeft te verwijderen. [appellant] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen.
2.11
De advocaat van De Alliantie heeft [appellant] bij brief van 24 januari 2020 gevraagd aan het vonnis in kort geding uitvoering te geven en De Alliantie op 10 februari 2020 om 11.00 uur toegang tot de Woning te geven. Die datum van inspectie is [appellant] ook aangezegd in de betekening van het vonnis in kort geding door de deurwaarder op
3 februari 2020. [appellant] heeft aan de aanzegging geen gevolg gegeven.
2.12
In 2020 heeft De Alliantie aan haar woningen in de wijk van [appellant] buitenschilderwerk uitgevoerd. Na het vonnis heeft [appellant] de gevraagde medewerking voor het buitenschilderwerk aan de Woning geweigerd. Ook geeft hij geen gevolg gegeven aan het verzoek van De Alliantie op 25 mei 2020 de cv ketel in de Woning te vervangen en werkzaamheden aan de rookafvoer te verrichten.
2.13
Op 2 september 2020 heeft de deurwaarder in het kader van de tenuitvoerlegging van het vonnis in kort geding van 22 januari 2020 de Woning betreden. Wat de deurwaarder toen heeft waargenomen heeft hij in het proces-verbaal als volgt omschreven:
“In de woning heb ik vervolgens geconstateerd dat deze overvol stond met zaken, dusdanig dat het niet binnen redelijke grenzen mogelijk was om de inspectie uit te voeren; Daarvoor waren in de woning teveel zaken aanwezig en opgestapeld van de vloer tot aan het plafond; In de woning was een pad van nog geen 30 centimeter breed, waardoor men zich nauwelijks door de woning kon begeven; In de gang na de toegangsdeur bevond zich onder andere een oude scooter, die volledig was ingebouwd met andere zaken, waardoor de toegangsdeur nauwelijks open kon; Met de deur helemaal tegen de spullen aangedrukt kon ik de woning net betreden;
(…)
Daarop heb ik (…) contact opgenomen met de Gemeente Almere en de heer (…) van de Gemeente Almere (…) is daarop ter plaatse gekomen en heeft rapport opgemaakt van zijn bevindingen en mij meegedeeld dat, gezien de staat van de woning, de Gemeente zal overgaan tot het uitoefenen van bestuursdwang;”
2.14
De gemeente heeft [appellant] bij brief van 4 september 2020 laten weten dat een ambtenaar zijn Woning op 2 september 2020 heeft bezocht en dat het college van B&W van plan is een last onder bestuursdwang op te leggen.
2.15
Op de mondelinge behandeling bij het hof heeft De Alliantie in een akte de eis vermeerderd. Het hof vindt dat De Alliantie de wijziging van de eis te laat heeft ingesteld. In hoger beroep zijn alleen de vorderingen aan de orde waarop de kantonrechter in het vonnis in kort geding van 22 januari 2020 heeft beslist. Het hof is het met de kantonrechter eens. Hierna wordt uitgelegd waarom dat zo is.

3.De beoordeling van het geschil

klachten in hoger beroep

3.1
[appellant] wil dat het vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd en de eisen van De Alliantie worden afgewezen. In zijn schriftelijk stuk (memorie van grieven) heeft [appellant] 9 klachten (grieven) geformuleerd.
3.2
De Alliantie heeft bij akte haar eis vermeerderd. De Alliantie wil dat:
  • zij wordt gemachtigd om “alle troep en rommel” uit de Woning te verwijderen en als afval te laten afvoeren en dat [appellant] dat heeft te “gehengen”,
  • [appellant] wordt veroordeeld om medewerkers van De Alliantie en van door De Alliantie in te schakelen bedrijven voor de verwijdering van “alle troep en rommel” tot de Woning toegang wordt verleend,
  • als [appellant] naar de mening van De Alliantie niet of onvoldoende medewerking verleent aan de veroordeling zo vaak als dat noodzakelijk is [appellant] tijdelijk voor de duur van de verwijdering en afvoer van “alle troep en rommel” de Woning ontruimt onder afgifte van de huissleutels.
[appellant] heeft tegen de eiswijziging bezwaar gemaakt.
3.3
Het procedureel juiste tijdstip voor een eiswijziging in hoger beroep is voor een geïntimeerde als De Alliantie in beginsel de memorie van antwoord. De Alliantie heeft die eiswijziging toen niet gedaan, maar eerst bij akte die op de comparitie van partijen na de memorie wisseling is genomen. Deze eiswijziging is ingesteld omdat na het bestreden vonnis onder meer door de deurwaarder op 2 september 2020 – nadat de memorie van antwoord in deze procedure was genomen - in het kader van de uitvoering van dat vonnis is geconstateerd dat de Woning “overvol stond met zaken” (zie 2.13). Hoewel nieuwe omstandigheden nadat de memorie van antwoord is genomen soms een uitzondering kunnen rechtvaardigen op het hiervoor genoemde uitgangspunt wat het processueel juiste moment van het indienen van een wijziging van eis is, acht het hof de wijziging van eis in dit stadium toch niet toelaatbaar, gelet op het ingrijpende karakter daarvan terwijl de constatering van de deurwaarder daarnaast ook aanleiding is geweest voor een door de gemeente ingezet handhavingstraject.
spoedeisend belang
3.4
[appellant] betwist met
grief 1dat De Alliantie spoedeisend belang bij de vorderingen heeft.
3.5
De Alliantie vordert in kort geding verwijdering van een omvangrijke hoeveelheid goederen rondom het gehuurde en inspectie van de Woning om te bezien of in de Woning gebreken zijn die herstel behoeven. Terecht heeft de kantonrechter aangenomen dat met de aard van deze vorderingen het spoedeisend belang gegeven is. In de toelichting op de grief geeft [appellant] niet aan waarom de aard van die vorderingen geen spoedeisend belang meebrengen, maar geeft [appellant] inhoudelijke argumenten waarom volgens hem de vorderingen ongegrond zijn. Die inhoudelijke argumenten zal het hof bij de overige grieven over de vorderingen betrekken. Uit de constateringen van de deurwaarder op
2 september 2020, de beletselen in en rond het gehuurde voor het uitvoeren van buitenschilderwerk en de weigering van [appellant] een cv inspectie te laten uitvoeren blijkt dat het spoedeisend belang ook in hoger beroep voortduurt. Grief 1 faalt.
zorgelijke situatie
3.6
In r.ov. 4.4 van het vonnis heeft de kantonrechter overwogen dat De Alliantie “recent” door de gemeente is gewezen op het bestaan van een (brand)gevaarlijke situatie in en om de Woning. In r.ov. 4.8 van het vonnis heeft de kantonrechter overwogen dat [appellant] er ten onrechte aan voorbij gaat dat de zorgen van De Alliantie over de toestand in en om de Woning zijn onderbouwd en reëel zijn. De kantonrechter heeft vervolgens overwogen dat de mededeling van de gemeente en het gegeven dat de gemeente zich door middel van bestuursdwang toegang tot de Woning heeft moeten verschaffen zonder meer zorgelijk is te noemen. [appellant] heeft volgens de kantonrechter een en ander onvoldoende betwist.
3.7
[appellant] komt met de grieven 2 tot en met 6 hiertegen op. Volgens [appellant] heeft de gemeente op 21 februari 2019 de situatie van de Woning opgenomen en is dat ten opzichte van de zitting bij de kantonrechter op 8 januari 2020 niet recent. Verder is er volgens [appellant] geen stuk waaruit blijkt dat de gemeente de goederen opslag rondom de Woning brand gevaarlijk acht en/of dat de gemeente in februari 2019 via bestuursdwang toegang tot de woning heeft gehad. De overgelegde foto’s bieden onvoldoende steun voor de stelling dat er zorg is over de veiligheid in en rondom de Woning. Er is volgens [appellant] geen brandgevaar. [appellant] wijst verder op de brief van De Alliantie van 28 mei 2019 waarin staat geschreven dat De Alliantie terugkoppeling heeft gehad van de GGD en “
dat er geen zorgen waren over de veiligheid.”
3.8
In de door [appellant] in r.ov. 4.4. bestreden zin in het vonnis besteedt de kantonrechter aandacht aan de brief van de gemeente aan [appellant] van 25 februari 2019 die de gemeente ter informatie ook aan De Alliantie heeft gezonden. De Alliantie heeft in de brief van
28 februari 2019 [appellant] laten weten een afschrift van die brief te hebben gekregen en dat de inhoud van die brief voor De Alliantie aanleiding is de Woning te bezichtigen. Het woord “recent” van deze informatie moet worden begrepen in de context van de daaraan voorafgaande zinnen in het vonnis waarin de kantonrechter – onbestreden – overweegt dat er al jaren een geschil tussen partijen is, dat het geschil al eerder onderwerp van een juridische procedure is geweest en dat volgens De Alliantie [appellant] al jaren in ernstige mate tekortschiet in zijn huurdersverplichtingen. In die context is de informatie bij brief van
25 februari 2019 de laatste ontwikkeling en in dat opzicht als recent te beschouwen. In zoverre faalt grief 2.
In de brief van de gemeente aan [appellant] van 25 februari 2019 wordt expliciet gemeld dat de gemeente de aangetroffen situatie als brandgevaarlijk aanmerkt. Terecht heeft [appellant] er op gewezen dat in de brief van de gemeente de inpandige situatie in de Woning wordt beoordeeld. De Alliantie vordert inspectie van de Woning en in zoverre is die beoordeling van de gemeente relevant en heeft de kantonrechter dat terecht in het oordeel betrokken. Uit de overgelegde foto’s blijkt dat om de Woning grote hoeveelheden hout zijn geplaatst en dat de hoeveelheid zodanig is dat het niet eenvoudig is in en uit de Woning te komen. In dat opzicht is ook de situatie om de woning (brand)gevaarlijk. De grieven 2 en 4 falen.
Anders dan [appellant] met een beroep op de bevindingen van de GGD in de brief van
28 mei 2019 veronderstelt, heeft De Alliantie de zorgelijke situatie in en rond de Woning voldoende onderbouwd. De Alliantie heeft daartoe overgelegd foto’s, de brief van de gemeente van 25 februari 2019 en in hoger beroep het proces-verbaal van de deurwaarder met foto’s van 2 september 2020, welk uitgebreid proces-verbaal na de terugkoppeling van de GGD is opgemaakt en daarmee een recentere situatie weergeeft.
Uit die bewijsstukken blijkt dat [appellant] in en rond de Woning zoveel spullen heeft opgeslagen dat de veiligheid voor hemzelf en anderen in het geding is en de noodzaak van een inspectie van de Woning op gebreken en zo nodig herstel van die gebreken voldoende onderbouwd en aannemelijk is. De zorgen van De Alliantie zijn daarmee reëel. De kantonrechter heeft ook terecht aangenomen dat [appellant] in het licht van die bewijsstukken de stellingen van De Alliantie onvoldoende heeft betwist. De grieven 3, 5 en 6 falen daarmee eveneens.
inspectie en privacy
3.9
In r.ov. 4.10 heeft de kantonrechter het verweer van [appellant] verworpen dat hij
De Alliantie geen toegang tot de Woning hoeft te verschaffen omdat dit een schending van zijn privacy oplevert. Daaraan voorafgaand heeft de kantonrechter in r.ov. 4.9 overwogen dat de vorderingen van De Alliantie in beginsel toewijsbaar zijn. Met de grieven 7 en 8 komt [appellant] tegen deze overwegingen op. [appellant] voert aan dat hij alleen toegang hoeft te verlenen als er een dringende grond is en die dringende grond is volgens [appellant] niet aanwezig.
3.1
Het hof stelt voorop dat in artikel 7.9 van de Algemene Huurvoorwaarden is opgenomen dat de huurder verplicht is de verhuurder in de gelegenheid te stellen de Woning te inspecteren als daartoe dringende gronden bestaan. In dit geval is met [appellant] in de gelijktijdig getekende e-mail van 31 oktober 2008 de aanvullende afspraak gemaakt dat [appellant] ook zijn medewerking zal verlenen in verband met eventuele werkzaamheden.
3.11
In dit geval geven de waarnemingen van de gemeente, waarvan aan De Alliantie kennis is gegeven, zijn weigerachtige houding met betrekking tot medewerking aan het buitenschilderwerk en de inspectie van de cv-ketel en de waarnemingen van de deurwaarder op 2 september 2020 een dringende grond op de Woning te inspecteren. De hoeveelheid opgeslagen spullen en de door de deurwaarder waargenomen (gebrekkige) elektrische voorzieningen/aansluitingen in de Woning vormen een bedreiging voor de staat van de Woning, zodat [appellant] in ieder geval toegang heeft te verlenen om te bezien of werkzaamheden door De Alliantie moeten worden uitgevoerd en levert dit een dringende grond op. De kantonrechter heeft dan ook terecht overwogen dat de vorderingen van
De Alliantie in beginsel toewijsbaar zijn.
veeggrief
3.12
Met grief 9 komt [appellant] op tegen de proceskostenveroordeling. Deze veeggrief faalt. De kantonrechter heeft terecht de vorderingen van De Alliantie grotendeels toegewezen en [appellant] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

4.De conclusie

4.1
De conclusie moet luiden dat de eiswijziging van De Alliantie niet wordt toegelaten en dat de grieven van [appellant] falen. [appellant] zal ook in deze hoger beroep procedure in de proceskosten worden veroordeeld (tariefgroep II, 2 punten).
De beslissing
Het hof in kort geding:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere van
22 januari 2020;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep en bepaalt deze kosten, voor zover tot nu toe door De Alliantie gemaakt, op € 760,- aan verschotten en € 2.228,- voor geliquideerd salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten van € 163,-, te verhogen met € 85,- indien niet binnen 14 dagen na de datum van dit arrest aan dit arrest is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest tot aan de dag der algehele voldoening,
verklaart dit arrest wat betreft deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.H. de Witte, J.H. Kuiper en O.E. Mulder en is op
4 mei 2021 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.