Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde].
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.Waar gaat deze zaak over?
3.De feiten
4.De beoordeling van de grieven en de vorderingen in hoger beroep
handelsrente (in plaats van wettelijke rente) gevorderd. Deze vermeerdering van eis is tijdig gedaan, namelijk bij het eerste processtuk van [geïntimeerde] in hoger beroep. [appellante] heeft tegen die vermeerdering van eis geen bezwaar gemaakt. De eisen van een goede procesorde staan daaraan ook niet in de weg omdat [appellante] in de gelegenheid is geweest inhoudelijk op de vermeerdering van eis te reageren. Recht wordt daarom gedaan (in het incidenteel hoger beroep) op basis van de vermeerderde eis.
de andere dag in de bus” ontvangen. Onweersproken heeft [appellante] , na die ontvangst, op 28 juni 2013 een aanvang gemaakt met het werk. Dat wil zeggen op een moment dat zijn offerte van 24 of 27 juni 2013 (inhoudende een voorgestelde aanneemsom van € 130.000,-) nog niet eens in het bezit van [geïntimeerde] was. [appellante] heeft zelf ook als getuige bevestigd dat hij de ‘tegenofferte’ pas heeft verzonden toen de werkzaamheden al waren aangevangen en onweersproken is dat stuk pas op 2 juli 2013 door [geïntimeerde] ontvangen. Dan kan het niet anders of [appellante] is begonnen op basis van de opdrachtbevestiging van
grieven 4 en 6 (deels, voor wat betreft de aanneemsom) van [appellante]besproken. Die grieven falen. Ook het hof gaat uit van een aanneemsom van € 97.380,-.
of wij wilden starten met het werk”. De e-mail vervolgt: “
Wij zijn dan ook gestart met de werkzaamheden ervan uitgaande dat onze offerte akkoord is.” De gebrachte boodschap is dus tweeledig: HAZ voert het werk uit en doet dat voor een aanneemsom van
€ 130.000,- en niet € 97.380,-.
Ik het toen ook gezegd dat wij het werk wel willen afmaken maar alleen voor de prijs die wij hebben geoffreerd. Ondanks het feit dat de haalbaarheid van de opleverdatum voor het baggerwerk van 27 september 2013 moeilijk zal zijn, heb ik toegezegd dat wij woensdag het materiaal aan voeren uitsluitend na bevestiging per mail dat onze prijzen akkoord zijn en betaling gegarandeerd wordt. U zou dat nog overleggen met uw collega uit de vestiging Almere. Waarna ik van u per telefoon en mail bericht zou krijgen. Tot op heden heb ik nog niets gehoord. Dit wekt mijn verbazing omdat de uitvoeringstijd bijna is verstreken en mijns inziens dus haast geboden is. Daarom wilde ik vorige week al overeenstemming bereiken. Ik ga er dan nu van uit dat u de werkzaamheden zelf voortzet.”
Kan ik ervan uit gaan dat jullie de overige werkzaamheden zelf afmaken en wij er in de planning geen rekening mee hoeven te houden?” Daarop antwoordt [geïntimeerde] kort en bondig op 23 september 2013 met “
je hoeft er geen rekening meer mee te houden”.
ervan uit gaan”) waarvan HAZ bevestiging vroeg.
dat wij het werk wel willen afmaken maar alleen voor de prijs die wij hebben geoffreerd”. Omdat HAZ wel duidelijk was (uit het stilzwijgen van [geïntimeerde] ) dat [geïntimeerde] dat niet wilde schreef zij ook nog dat zij er daarom vanuit ging dat [geïntimeerde] het werk zelf zou afmaken. Uit de daarop volgende e-mails blijkt dat [geïntimeerde] het werk inderdaad zelf zal afmaken omdat zij niet (alsnog) instemt met een aanneemsom van € 130.000,- en het [geïntimeerde] duidelijk is dat HAZ in dat geval het werk niet wil afmaken.
grieven 1, 2, 3, 6 (deels, voor wat betreft verzuim), 7 en 33 van [appellante]besproken. Die grieven falen.
grieven 5, 8, 9, 10 en 12 tot en met 18 van [appellante]besproken. Die grieven falen.
grieven 1, 2, 3 en 5 van [geïntimeerde]besproken. De grieven 1, 2 en 3 falen. Grief 5, die betrekking heeft op de post van € 4.983,- slaagt tot een bedrag van € 4.797,-.
waarvan maar moet worden aangenomen dat die zien op werkzaamheden die [appellante] had moeten uitvoeren”.
werkzaamheden vanaf water uitvoeren”. Dat bestek is het bestek op basis waarvan [geïntimeerde] met haar opdrachtgever, de provincie Drenthe, heeft gecontracteerd. In de opdrachtbevestiging van [geïntimeerde] aan [appellante] van 12 juni 2013 (productie E5 van [geïntimeerde] ) is deze bepaling niet te vinden. Dat [appellante] niettemin, na fase 1, vanaf het water had moeten werken is dan ook onvoldoende onderbouwd. Gesteld is ook door [geïntimeerde] dat bij het werken vanaf de weg meer kosten hadden moeten worden gemaakt (meer auto’s, meer rijplaten, meer schoonmaakkosten en meer verkeersmaatregelen), maar die stelling is niet geconcretiseerd met enige nadere onderbouwing. Slotsom: de beslissing van de rechtbank blijft staan.
bijlage 4bis overgelegd door [geïntimeerde] . De rechtbank heeft deze post afgewezen op de gronden die hiervoor (overweging 4.41) zijn genoemd. [geïntimeerde] stelt in hoger beroep dat de post had moeten worden toegewezen. Daarvoor bestaat echter geen grond. De motivering is dezelfde als die in overweging 4.41 door het hof al gegeven werd. De beslissing van de rechtbank blijft dus staan.
bijlage 5). De rechtbank heeft dat bedrag als schadepost aangemerkt. [appellante] stelt in hoger beroep dat dit ten onrechte is omdat de inhuur van de machinist geen relatie heeft tot het werk en de verplichtingen van [appellante] uit het bestek. Bovendien geldt volgens [appellante] ook hier “
de notie van het feit dat het gaat om bestek met verrekenbare hoeveelheden”. Het gaat, aldus [appellante] , niet aan deze verrekenbare hoeveelheden ineens op basis van een uurtarief te verrekenen. Iedere onderbouwing van deze bezwaren ontbreekt echter. De beslissing van de rechtbank blijft daarom staan.
bijlage 8). Toegewezen door de rechtbank is € 11.932,50, afgewezen is € 4.850,45.
bijlage 10). Dat bedrag is toegewezen door de rechtbank. [appellante] stelt in hoger beroep dat de in rekening gebrachte slibstorting verrekenbare hoeveelheden betrof, derhalve hoeveelheden die [appellante] ook in rekening had mogen brengen. De rechtbank heeft de onderhavige post toegewezen met de motivering dat het bij deze post gaat om de hoeveelheid vaste kubieke meters slib en dat, daarvan uitgaande, van storting van meer dan 1.950 m³ (de overeengekomen hoeveelheid) geen sprake was. Dat heeft [appellante] niet gemotiveerd bestreden. De beslissing van de rechtbank blijft staan.
bijlage 6). De rechtbank heeft dat bedrag toegewezen. [appellante] stelt in hoger beroep dat het bedrag betrekking heeft op het slaan van damwanden, maar dat dit geen onderdeel was van de gesloten overeenkomst. De rechtbank heeft de toewijzing als volgt gemotiveerd: “
[geïntimeerde] heeft daartegen onder verwijzing naar de overeenkomst tussen partijen, de onderliggende besteksomschrijving en de inschrijfstaat gesteld dat die werkzaamheden wel degelijk onder de overeenkomst vallen die partijen hebben gesloten. Dat heeft [appellante] vervolgens niet (langer) weersproken(…)”. [appellante] voert tegen deze overweging niets aan en onderbouwt zijn bezwaar dus bepaaldelijk onvoldoende. De beslissing van de rechtbank blijft staan.
in de visie van [appellante] niet zo zijn dat er ook nog eens 3% kosten” over de aan [appellante] in rekening gebrachte facturen kan worden berekend. Dat uitvoeringskosten van 3% normaal zijn betwist [appellante] ook in hoger beroep niet. Die kunnen om die reden in rekening gebracht worden over de kosten die [geïntimeerde] heeft gehad om het werk af te maken.
€ 127.898,83.
grieven 19 tot en met 30 van [appellante]. Deze grieven falen. Ook
grief 4 van [geïntimeerde]faalt, behalve op het onderdeel van de uitvoeringskosten. In zoverre slaagt grief 4 van [geïntimeerde] .
grieven 31 en 32) als [geïntimeerde] (
grief 6) komt op tegen het door de rechtbank als schadevergoeding vastgestelde bedrag van € 25.414,61. [appellante] stelt dat dit bedrag te hoog is, [geïntimeerde] dat het te laag is. Zoals uit de hieronder op te maken rekensom blijkt faalt de grief van [appellante] en slaagt die van [geïntimeerde] , zij het slechts voor een beperkt deel. Om dezelfde reden slaagt ook
grief 36van [appellante] niet, waarin zij opkomt tegen de afwijzing van haar reconventionele vordering.
grief 34faalt.
grief 35op de grond dat van dergelijke kosten geen sprake is geweest. Die grief slaagt. [geïntimeerde] heeft [appellante] drie keer een sommatiebrief respectievelijk e-mail gezonden: op 1 oktober 2013, op 13 december 2013 en op 9 april 2014. Dat zijn normale kosten ter voorbereiding van de procedure. Die worden daarom geacht begrepen te zijn in de te liquideren proceskosten.
grieven 11 en 38) als [geïntimeerde] (
grief 7) komt op tegen de beslissing van de rechtbank om de kosten van de deskundige door elk van partijen voor de helft te laten dragen.
grief 39stelt [appellante] dat de vordering van [geïntimeerde] moet worden afgewezen. Die grief mist zelfstandige betekenis en faalt daarom. De vordering terug te betalen wat, ter uitvoering van het eindvonnis, teveel aan [geïntimeerde] is voldaan zal niet worden toegewezen omdat uit dit arrest blijkt dat niet teveel is betaald.
5.De slotsom
grief 37van [appellante] ) wordt het bekrachtigd.