ECLI:NL:GHARL:2021:4343

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
200.285.392
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagsverhouding tussen de ouders van een minderjarige, geboren in 2015. De moeder, die alleen het gezag over de minderjarige uitoefende, verzet zich tegen het verzoek van de vader om ook met het gezag belast te worden. De vader heeft de minderjarige erkend, maar er zijn zorgen over de omgang tussen de vader en de kinderen, vooral gezien de voorgeschiedenis van huiselijk geweld en de huidige communicatieproblemen tussen de ouders. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de vader belast met het gezag, maar de moeder is van mening dat dit niet in het belang van de kinderen is, vooral omdat de vader niet meewerkt aan de noodzakelijke traumabehandeling van de minderjarige. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag afgewezen. Het hof concludeert dat gezamenlijk gezag momenteel niet in het belang van de minderjarige is, gezien de communicatieproblemen en de noodzaak voor de minderjarige om eerst de benodigde behandeling te ontvangen. De moeder blijft alleen belast met het gezag over de minderjarige, en het hof heeft de GI opgedragen om de ouders te begeleiden in hun communicatie en omgangsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.285.392
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 481212 en 481221)
beschikking van 4 mei 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Koek te Amsterdam,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Bos te Rotterdam.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 8 augustus 2019, 3 april 2020 en 6 augustus 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. De beschikking van 6 augustus 2020 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 oktober 2020;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van mr. Koek van 10 november 2020 met een productie;
  • een journaalbericht van mr. Koek van 30 december 2020 met producties, en
  • een e-mailbericht van mr. Koek van 25 maart 2021 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 april 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • [C] en [D] namens de GI, en
  • [E] namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2015. De vader heeft [de minderjarige1] erkend. Tot de bestreden beschikking was de moeder alleen belast met het gezag over [de minderjarige1] .
3.2
De moeder heeft nog een dochter, [de minderjarige2] , geboren [in] 2010 te [F] . De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige2] .
3.3
Bij beschikking van 8 augustus 2019 heeft de rechtbank de raad verzocht om rapport en advies uit te brengen over de volgende vragen:
is de vader in staat om in vulling te geven aan de omgang met de kinderen?
is er sprake van voldoende draagkracht bij de kinderen om omgang te hebben met de vader, en zo ja:
welke omgangsregeling komt het meest tegemoet aan de belangen van de kinderen en hoe dient de regeling wat betreft aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
is het in het belang van [de minderjarige1] om de vader en de moeder gezamenlijk met het gezag te belasten?
welke informatieregeling komt het meest tegemoet aan de belangen van [de minderjarige1] ?
Daarnaast heeft de rechtbank iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4
Bij beschikking van 3 april 2020 heeft de rechtbank de behandeling van de verzoeken aangehouden in afwachting van het advies van de raad.
3.5
Bij beschikking van 2 juni 2 020 heeft de kinderrechter de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland (verder: Samen Veilig) en spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen tot 30 juni 2020.
3.6
De kinderen zijn op 2 juni 2020 in een pleeggezin geplaatst.
3.7
De raad heeft op 9 juni 2020 gerapporteerd en geadviseerd. In dit rapport staat onder andere:
4. Is het in het belang van [de minderjarige1] om vader en moeder gezamenlijk met het gezag te belasten?
De RvdK is van mening dat gezamenlijk gezag in het belang is van [de minderjarige1] , zodat beide ouders betrokken dienen te worden bij de benodigde hulpverlening voor [de minderjarige1] . Ondanks dat ouders op geen enkele wijze communiceren, noch dat er zicht is hierop op korte termijn, is het voor [de minderjarige1] van belang dat vader betrokken wordt in haar leven en in de noodzakelijke beslissingen over haar. Dit zodat [de minderjarige1] de kans krijgt onbelast contact te hebben met beide ouders en beide ouders kunnen aansluiten bij haar. Daarnaast vindt de RvdK het van belang dat beide ouders betrokken zijn bij de traumabehandeling van [de minderjarige1] . De RvdK acht, om te voorkomen dat [de minderjarige1] klem en verloren raakt tussen ouders bij gezamenlijk gezag, het noodzakelijk dat de gezinsvoogd ouders ondersteunt in het vormgeven van gezamenlijk gezag. Tot die tijd dient de gezinsvoogd te bekijken op welke wijze de beslissingen over [de minderjarige1] genomen worden moeten worden, waarbij beide ouders betrokken en aangesproken kunnen worden.”
3.8
Bij beschikking van 29 juni 2020 heeft de kinderrechter de kinderen, op verzoek van de raad, onder toezicht gesteld van Samen Veilig tot 29 juni 2021 en machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot uiterlijk 12 augustus 2020.
3.9
Bij beschikking van 11 augustus 2020 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin verlengd en daarbij bepaald dat deze vanaf vrijdag 21 augustus 2020 geldt als een deeltijdmachtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin, waarbij de kinderen vanaf zondagavond tot vrijdagochtend in het pleeggezin verblijven en waarbij de GI de duur van het verblijf kan uitbreiden als dit mogelijk is.
3.1
Bij beschikking van 25 september 2020 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een deeltijdpleeggezin verlengd tot 25 februari 2021 en Samen Veilig vervangen door de GI.
3.11
Sinds 17 december 2020 wonen de kinderen volledig bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de vader naast de moeder belast met het gezag over [de minderjarige1] , deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de beslissingen over de zorg- en informatieregeling tussen de vader en [de minderjarige1] en over de omgangs- en informatieregeling tussen de vader en [de minderjarige2] aangehouden. Daarnaast heeft de kinderrechter de verdere verzoeken van de ouders, voor zover niet aangehouden, voor het overige afgewezen.
4.2
De moeder is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van vader om met het ouderlijk gezag te worden belast over [de minderjarige1] , alsnog af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof het verzoek in hoger beroep van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking, met verwijzing naar wat de raad daarover heeft gerapporteerd, aan de beslissing om de vader naast de moeder te belasten met het gezag over [de minderjarige1] ten grondslag gelegd dat het doel is dat:
  • [de minderjarige1] contact met de vader heeft;
  • de vader een rol kan spelen in de traumabehandeling van [de minderjarige1] ; en
  • de vader beter geïnformeerd zal worden over de situatie van [de minderjarige1] .
5.3
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en voert daartoe het volgende aan. De kinderrechter heeft volgens de moeder onvoldoende rekening gehouden met de belaste voorgeschiedenis van de ouders waarin sprake was van huiselijk geweld en de moeder zelfs was opgenomen in de vrouwenopvang. De vader neemt, sinds hij is belast met het gezag, op onprettige wijze contact op met school en hulpverleners. [de minderjarige1] is ernstig getraumatiseerd en heeft behandeling nodig en de vader geeft daarvoor geen, of te laat, toestemming. De moeder vreest verder dat de vader [de minderjarige1] zal inzetten in de strijd met de moeder. Er is geen enkel vertrouwen tussen partijen en overleg is niet mogelijk. De moeder vreest dat er opnieuw ruzies, geweld en manipulatie zullen zijn in het contact met de vader. De moeder heeft altijd meegewerkt aan alle hulpverlening, maar zij wordt geconfronteerd met lange wachtlijsten en corona. De moeder is sinds haar behandeling ook in staat om in te zien welke hulp zij en de kinderen nodig hebben. De moeder wil niet de vader uit het leven van de kinderen weren, maar de kinderen hebben eerst behandeling nodig voordat er gekeken kan worden naar omgang met de vader. Het tempo van de kinderen moet daarin leidend zijn, aldus nog steeds de moeder.
5.4
De vader voert gemotiveerd verweer. De vader erkent dat sprake was van huiselijk geweld, maar stelt dat dit plaats vond tússen partijen. Het is niet zo dat de schuld hiervan alleen bij de vader ligt en de moeder alleen slachtoffer is. De vader vreest dat de moeder de kinderen zal beïnvloeden in hun beeld van de vader. Het is juist dat de vader nog geen toestemming heeft gegeven voor behandeling van [de minderjarige1] . De vader wil deze behandeling niet stopzetten, maar hij wil graag eerst in gesprek met de hulpverleners voordat hij toestemming geeft, omdat de vader het gevoel heeft dat de moeder de behandeling op een voor haar gunstige manier uitlegt. Bovendien wil de vader betrokken worden in het leven en de behandeling van [de minderjarige1] . De vader neemt inderdaad contact op met school en hulpverleners. Dit recht heeft de vader ook nu hij is belast met het gezag en de moeder betrekt hem nergens in. De moeder trekt volgens de vader juist alles uit de kast om de vader uit het leven van de kinderen te weren. De vader kan zich dan ook vinden in het advies van de raad en het oordeel van de rechtbank.
5.5
De raad heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat er in het verleden veel is gebeurd tussen de ouders en dat de kinderen de strijd tussen de ouders ook hebben meegekregen. De vader heeft de afgelopen twee jaar geen contact gehad met de kinderen en staat daarom volgens de raad op een grote achterstand ten opzichte van de moeder. De kinderen zullen hun ervaringen een plek moeten geven, maar dat geldt ook voor de ouders. De ouders moeten leren om weer samen ouder te zijn, maar dat lukt nog niet zo goed. De raad vreesde in eerste aanleg dat de vader zonder gezag over [de minderjarige1] buiten spel komt te staan doordat de moeder hem niet betrekt en heeft die vrees nog steeds. Aan de andere kant gaat de vader de strijd aan met de GI en dat is niet in het belang van de kinderen. De vader dient daarom te reflecteren op zijn eigen handelen. De raad concludeert dat de ouders nog veel stappen moeten zetten om invulling te geven aan hun ouderschap en dat zij zich daar beiden voor zullen moeten inzetten. De raad heeft uiteindelijk het advies om de ouders gezamenlijk te belasten met het gezag over [de minderjarige1] , gehandhaafd.
5.6
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de vader om naast de moeder te worden belast met het gezag over [de minderjarige1] alsnog afwijzen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is verklaard, constateert het hof dat het partijen niet lukt om samen ouders te zijn voor [de minderjarige1] . De communicatie tussen de ouders verloopt bijzonder stroef. Zo trekt de vader in twijfel of de moeder zelf de verzonden e-mails heeft verstuurd, heeft de moeder eigenhandig besloten de vader niet meer wekelijks over de kinderen te informeren en is op 8 februari 2021 een fysiek gesprek onder begeleiding van de GI geëscaleerd. De GI heeft tijdens de zitting toegelicht dat de ondertoezichtstelling stroever verloopt sinds de vader mede het gezag heeft, omdat hij informatie opvraagt bij derden en een aantal bezwaar- en klachtprocedures heeft opgestart.
Na de bestreden beschikking is de voor [de minderjarige1] noodzakelijke traumabehandeling gestagneerd omdat de vader niet of in elk geval niet onvoorwaardelijk heeft ingestemd met voortzetting daarvan. Partijen hebben de traumabehandeling van [de minderjarige1] ingezet om hun standpunten in juridische procedures te onderbouwen met als gevolg dat het [ziekenhuis] de behandeling uiteindelijk definitief heeft gestaakt
Nadat de traumabehandeling van [de minderjarige1] niet is doorgegaan, heeft de moeder niet ingestemd met omgang tussen de vader en [de minderjarige1] . Ook de GI beaamt inmiddels dat [de minderjarige1] eerst traumabehandeling moet krijgen, voordat omgang met de vader kan plaatsvinden, zoals de kinderrechter ook in de bestreden beschikking heeft overwogen. Daardoor kan van contact tussen de vader en [de minderjarige1] nu geen sprake zijn.
5.7
Aldus is het hof gebleken dat het gezamenlijk gezag niet heeft gebracht wat de raad en de rechtbank daarvan verwachtten en dat op korte termijn ook niet is te verwachten dat dit zal lukken. Gezamenlijk gezag is daarom (nu nog) niet in het belang van [de minderjarige1] .
Het hof overweegt verder dat alle redenen die in de bestreden beschikking worden genoemd voor gezamenlijk gezag ook bij eenhoofdig gezag kunnen worden ingevuld. Op grond van artikel 1:377a eerste lid BW heeft [de minderjarige1] recht op omgang met de vader en vice versa en op grond van artikel 1:377b lid 1 BW dient de moeder de vader te informeren en raadplegen over de situatie van [de minderjarige1] . De moeder heeft zich daar ook toe bereid verklaard.
Het is aan de GI om de ouders binnen de ondertoezichtstelling te begeleiden om hun communicatie te verbeteren en te werken naar omgang tussen de vader en [de minderjarige1] .

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 augustus 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst alsnog af het verzoek van de vader om naast de moeder te worden belast met het gezag over [de minderjarige1] , geboren [in] 2015;
verstaat dat de moeder alleen is belast met het gezag over [de minderjarige1] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, J.B. de Groot en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 4 mei 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.