ECLI:NL:GHARL:2021:431

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
200.283.658
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en ondertoezichtstelling in een complexe gezinssituatie met minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders, de vader en de moeder, waren in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin het gezag van de moeder was beëindigd en de GI tot voogd was benoemd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De moeder had in het verleden te maken gehad met ernstige psychiatrische problematiek, wat leidde tot een onveilige en onstabiele thuissituatie voor de kinderen. De vader was niet in staat om de moeder te begrenzen en de kinderen te beschermen. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig werden bedreigd door de complexe verhoudingen binnen het gezin en de opvoedingsstijl van de moeder. Echter, na verloop van tijd leek de situatie te verbeteren, en de moeder was weer thuis na haar opname. Het hof concludeerde dat niet aan de gronden voor beëindiging van het gezag was voldaan, maar dat er wel een ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige2] was. Daarom heeft het hof besloten om [de minderjarige2] onder toezicht te stellen van de GI en haar uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin toe te staan. De verzoeken van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder zijn afgewezen, en de beschikking van de rechtbank is vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.283.658
(zaaknummer rechtbank Overijssel 251507)
beschikking van 19 januari 2021
inzake
[verzoeker]en
[verzoekster],
beiden wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de vader en de moeder, gezamenlijk ook wel te noemen: de ouders,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
en
raad voor de kinderbescherming,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Enschede,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 24 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 september 2020;
  • het verweerschrift van de raad, en
  • een brief van de GI van 24 november 2020 met productie.
2.2
Op 7 december 2020 is de hierna te noemen [de minderjarige1] verschenen, die buiten aanwezigheid van haar ouders, de raad en de GI door het hof is gehoord.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 10 december 2020 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de raad is [B] verschenen. Namens de GI is [C] verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van de thans nog minderjarigen:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2003 te [D] (Turkmenistan), en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 te [E] (Nigeria).
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
Bij beschikking van 15 mei 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 29 mei 2020 en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.3
Bij beschikking van 28 mei 2020 (hersteld bij beschikking van 11 juni 2020) heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voorlopig onder toezicht gesteld tot 15 augustus 2020.
3.4
Bij beschikking van 9 juni 2020 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] bij een persoon in het netwerk voor de duur van twee weken en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.5
Bij beschikking van 16 juni 2020 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] bij een persoon in het netwerk voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, zijnde tot 15 augustus 2020,
3.6
[de minderjarige2] is geplaatst in een netwerkpleeggezin waar zij sedertdien verblijft.
[de minderjarige1] heeft sinds 30 oktober 2020 een kamer in [F] , maar verbleef ten tijde van de mondelinge behandeling nog bij haar ouders in [A] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd en de GI tot voogd benoemd over de minderjarigen.
4.2
De ouders zijn met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De ouders verzoeken het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Ingevolge artikel 1:247 lid 2 BW worden onder verzorging en opvoeding mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe.
5.3
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en op duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.4
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat – gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie – niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
5.5
Anders dan de rechtbank, de raad en de GI is het hof van oordeel dat niet aan de gronden voor een beëindiging van het gezag van de moeder is voldaan en dat het verzoek van de raad dient te worden afgewezen. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Uit de stukken, waaronder het rapport van de raad, is het volgende gebleken. Het gezin: de ouders, [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , verblijft sinds juni 2019 in Nederland. De kinderen hebben in het verleden meerdere ingrijpende en mogelijk traumatische gebeurtenissen meegemaakt. Het gezin is bij de hulpverlening in beeld gekomen nadat de moeder in verband met ernstige psychiatrische problematiek in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg werd opgenomen. Toen bleek dat sprake was van een voor de kinderen zeer onstabiele en onrustige thuissituatie. Hulpverlening wordt door de ouders niet of nauwelijks geaccepteerd en de GI krijgt slecht toegang tot het gezin.
Het gevolg van de problematiek van de moeder is dat zij niet in staat is zich te verplaatsen en zich in te leven in wat de kinderen van haar als opvoeder nodig hebben. Zij kan bij vlagen agressief reageren. Het lukt de moeder niet om de kinderen te stimuleren of hen in algemene zin op te voeden en te verzorgen. Zij regeert het huishouden met harde hand en duldt geen tegenspraak van de vader of de kinderen. Zij legt haar eigen ideeën en verwachtingen dwingend op aan de kinderen waarbij zij enerzijds bepaalt wat er met de kinderen gebeurt en zij hen anderzijds geen kaders geeft. Het ontbreekt de moeder aan ziekte-inzicht en probleembesef.
De vader heeft weinig inzicht in de pedagogische behoeftes van de kinderen. Het lukt de vader ook niet om de moeder te begrenzen. De vader is niet opgewassen tegen de moeder en niet in staat om de kinderen te beschermen tegen de dwingende opvoedstijl van de moeder. De vader verkeerde in de periode van de opname van de moeder in Spanje en hij was daarom niet beschikbaar voor de kinderen.
5.6
De kinderen worden belast met zaken waarmee zij niet moeten worden belast. Zij zijn getuige geweest van hevige ruzies tussen de vader en de moeder waarbij de moeder de vader ook verbaal en fysiek heeft mishandeld. De moeder gaat ook zo ver dat zij de kinderen medische zorg heeft ontzegd of geweigerd heeft een voor zorg of hulpverlening noodzakelijke handtekening te zetten.
[de minderjarige1] bevindt zich in een lastige positie tussen haar moeder en alle andere volwassenen. Zij voelt zich te verantwoordelijk voor een positieve ontwikkeling van [de minderjarige2] en tegelijk ook voor haar moeders welzijn. Dit zorgt voor loyaliteitsconflicten. [de minderjarige1] wordt soms ingezet om zaken te regelen die de verantwoordelijkheid van de volwassenen om haar heen zijn. Zij lijkt hierdoor onvoldoende aan haar eigen ontwikkeling toe te komen. [de minderjarige1] neemt de verantwoordelijkheid op zich voor het gezin en ook voor het contact met [de minderjarige2] , hetgeen een zorgelijke ontwikkeling is voor de belastbaarheid van [de minderjarige1] .
Bij [de minderjarige2] zijn er zorgen over haar sociaal-emotioneel functioneren. [de minderjarige2] laat kenmerken van hechtingsproblematiek zien. Zij is niet gewend om duidelijke kaders te krijgen en weet weinig van zelfverzorging.
[de minderjarige2] en [de minderjarige1] worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd door de complexe verhoudingen binnen het gezin. De grootste zorg betreft het gebrek aan ruimte voor emotionele zelfontplooiing, het gebrek aan toezicht buitenshuis en de wijze waarop de kinderen overgeleverd zijn aan zichzelf. Hun identiteitsontwikkeling staat hierdoor ernstig onder druk.
5.7
Inmiddels is gebleken dat aan voormelde crisissituatie goeddeels een einde is gekomen. De moeder is, na ontslagen te zijn uit de instelling, weer thuis en de vader is na zijn terugkeer uit Spanje ook weer thuis.
Inmiddels heeft [de minderjarige1] zich de Nederlandse taal goed eigen gemaakt waardoor zij nu, naast Engels en Spaans, vloeiend Nederlands spreekt zoals het hof bij het kindgesprek heeft geconstateerd. Zij woont op kamers in [F] (of gaat dat binnenkort doen) en volgt aan het ROC [G] een opleiding tot assistent manager internationale handel.
Ook de jeugdzorgwerker heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat het met [de minderjarige1] goed lijkt te gaan. [de minderjarige1] heeft een dag online les en de rest van de dagen reist zij naar [G] .
[H] is betrokken bij [de minderjarige1] op praktisch gebied.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat met betrekking tot [de minderjarige1] geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Daar komt bij dat [de minderjarige1] over vier maanden meerderjarig zal worden waardoor een gezagsbeëindigende maatregel geen toegevoegde waarde (meer) is.
5.8
Ook met betrekking tot [de minderjarige2] is het hof van oordeel dat niet aan de gronden voor een beëindiging van het gezag is voldaan. De jeugdzorgwerker heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat het goed gaat met [de minderjarige2] in het pleeggezin. [de minderjarige2] heeft tijdens haar verblijf daar vooruitgang laten zien.
[de minderjarige2] is meer dan gemiddeld bang om afgewezen te worden. Dat heeft te maken met haar onvoldoende basisvertrouwen. Dat wordt op school ook teruggezien. Het gaat steeds wat beter door de duidelijke structuur in het pleeggezin en de duidelijke acties van de pleegouders. Verder zijn er wel wat zorgen over haar identiteitsontwikkeling die nauwelijks op gang lijkt te komen. [de minderjarige2] vindt het zelf moeilijk om grenzen aan te geven. Contact met leeftijdsgenootjes is daardoor wat lastig. Volgens de school doet zij het cognitief goed. Er is nog speciale aandacht voor de Nederlandse taal. Er wordt samen met de school en de pleegouders gekeken of een overgang naar een normale school mogelijk is, aldus de jeugdzorgwerker.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat bij [de minderjarige2] wel sprake is van een ontwikkelingsbedreiging, maar dat aannemelijk is dat met een minder verstrekkende maatregel als een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing kan worden volstaan. Met name is niet komen vast te staan dat de moeder niet in staat is de opvoedingsverantwoordelijkheid weer op zich te nemen binnen een voor [de minderjarige2] aanvaardbare termijn.
5.9
Op het moment dat de crisissituatie speelde was er voldoende reden voor een uithuisplaatsing van [de minderjarige2] . Daarin is verandering gekomen: de vader en de moeder zijn weer thuis maar het is onduidelijk of sprake is van een bestendige situatie. Dat moet in het kader van een ondertoezichtstelling in beeld worden gebracht. De raad heeft subsidiair verzocht om, indien het hof van oordeel zou zijn dat beëindigende van het gezag een te ver strekkende maatregel is, een ondertoezichtstelling uit te spreken en een machtiging uithuisplaatsing af te geven. De advocaat van de moeder heeft ter mondelinge behandeling verzocht om de beslissing het gezag te beëindigen te vernietigen en zo nodig alleen een ondertoezichtstelling over [de minderjarige2] uit te spreken. Gelet op het vorenstaande zal het hof het subsidiaire verzoek van de raad [de minderjarige2] onder toezicht te stellen van de GI toewijzen.
Het hof zal eveneens de GI machtigen [de minderjarige2] uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin nu op dit moment nog ongewis is of de moeder in staat is [de minderjarige2] te verzorgen en op te voeden. In het kader van de ondertoezichtstelling moet verder worden onderzocht of - en zo ja: wanneer - de moeder daartoe wel weer in staat zal zijn.
5.1
Het hof zal de verzoeken van de raad de moeder gedeeltelijk te schorsen in de uitoefening van het gezag voor zover het betreft het geven van toestemming voor de aanmelding bij onderwijs voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en het doen van een aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning ( [de minderjarige1] ) en het geven voor een medische behandeling ( [de minderjarige2] ) af wijzen nu voor de noodzaak daarvoor onvoldoende is gebleken.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna zal worden vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 24 juli 2020, en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] alsnog af;
stelt [de minderjarige2] , geboren [in] 2009, met ingang van heden voor de duur van zes maanden onder toezicht van Stichting Leger des Heils te Enschede,
machtigt Stichting Leger des Heils te Enschede om [de minderjarige2] , geboren [in] 2009, met ingang van heden voor de duur van de ondertoezichtstelling uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, A. Smeeïng-van Hees en J.B. de Groot, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. A. Smeeïng-van Hees en is op 19 januari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.