ECLI:NL:GHARL:2021:4306

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
200.277.103
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inhoud overeenkomst van opdracht tot het bouwen van een online funnelsysteem en de vraag of deze overeenkomst is nagekomen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellante], een online coach op het gebied van voeding en gewicht, en [geïntimeerde], die funnels bouwt voor ondernemers. In 2018 hebben partijen een overeenkomst van opdracht gesloten voor het bouwen van een online funnelsysteem voor [appellante]. De rechtbank heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] de overeenkomst is nagekomen en heeft de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van het resterende bedrag toegewezen, terwijl de vordering van [appellante] tot terugbetaling van eerder betaalde bedragen is afgewezen.

[appellante] is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat [geïntimeerde] de overeenkomst is nagekomen door een werkende funnel te bouwen. Het hof heeft de bezwaren van [appellante] ongegrond verklaard en de vordering van [geïntimeerde] terecht toegewezen geacht.

Het hof heeft verder vastgesteld dat er twee overeenkomsten tot stand zijn gekomen: de eerste voor de ontwerpfase van de funnel en de tweede voor de bouw- en lanceerfase. [appellante] heeft betalingen gedaan voor deze fases, maar betwist dat de overeenkomst is nagekomen. Het hof heeft geoordeeld dat de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] zijn geaccepteerd en dat de inhoud van de overeenkomst voldoende vaststaat. De vorderingen van [geïntimeerde] zijn daarom terecht toegewezen en die van [appellante] afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.277.103
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, 7729655)
arrest van 4 mei 2021
in de zaak van
[appellante] , h.o.d.n. [A],
wonende te [B] ,
appellante,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. J. Veninga,
tegen
[geïntimeerde] , h.o.d.n. [C],
wonende te [D] ,
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. D. Poot.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 8 december 2020 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- de door [appellante] overgelegde producties H11 tot en met H16;
- het proces-verbaal van de zitting van 12 februari 2021;
- de reactie op het proces-verbaal van (de advocaat van) [appellante] bij brief van 26 februari 2021.
1.3.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.4 van het (bestreden) vonnis van 20 november 2019. Volgens [appellante] is deze feitenvaststelling te beknopt maar daarmee is deze feitenopsomming naar het oordeel van het hof niet onjuist. De door [appellante] genoemde feiten worden, voor zover van belang, hierna in de beoordeling betrokken.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
Korte schets van de zaak en van de beoordeling
3.1.
Deze zaak gaat om het volgende. [appellante] heeft een onderneming waarin zij mensen (online) coacht op het gebied van voeding en gewicht en alles wat daarmee samenhangt. [geïntimeerde] voert een onderneming waarin hij onder meer voor ondernemers zogeheten (online) funnels bouwt. Een funnel is een trechtersysteem voor de verkoop van producten en diensten. Tussen partijen is in 2018, ten behoeve van de onderneming van [appellante] , een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen. Partijen zijn het niet eens over de inhoud van die overeenkomst en – in het verlengde van dit geschilpunt – over de vraag of [geïntimeerde] de overeenkomst tegenover [appellante] is nagekomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] een funnel voor [appellante] zou bouwen en dat hij die overeenkomst is nagekomen. De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van het restant van het overeengekomen bedrag toegewezen en de vordering van [appellante] tot terugbetaling van door haar aan [geïntimeerde] betaalde bedragen afgewezen. [appellante] is het hiermee niet eens. Volgens [appellante] heeft de rechtbank miskend dat de overeenkomst niet is nagekomen. Zij wil dat de vordering van [geïntimeerde] alsnog wordt afgewezen en die van haar wordt toegewezen.
3.2.
Het hof komt tot het oordeel dat de door [geïntimeerde] gestelde overeenkomst van opdracht voldoende vast staat en dat [geïntimeerde] deze is nagekomen doordat hij een werkende funnel voor [appellante] heeft gebouwd. Dit betekent dat de bezwaren van [appellante] tegen het vonnis van de rechtbank ongegrond zijn en dat de vordering van [geïntimeerde] terecht is toegewezen en die van [appellante] terecht is afgewezen. Het hof licht dit als volgt toe.
De standpunten van partijen
3.3.
Volgens [geïntimeerde] zijn twee overeenkomsten tot stand gekomen. De eerste betreft de zogeheten ontwerpfase voor de funnel. Deze ontwerpfase kostte € 12.100 ( € 10.000 vermeerderd met omzetbelasting); dit heeft [appellante] betaald. De tweede overeenkomst – waarvan [geïntimeerde] betaling van de overeengekomen prijs vordert – betreft de tweede en derde fase van het bouwen van de funnel. De inhoud van deze tweede overeenkomst wordt bepaald door zijn, door [appellante] geaccepteerde, offerte van 4 juni 2018 en de daarbij horende, van toepassing zijnde algemene voorwaarden. De in die offerte vermelde prijs voor deze opdracht is € 18.150(€ 15.000 vermeerderd met omzetbelasting). [appellante] heeft daarna € 2.500 (excl omzetbelasting) betaald. Toen op 10 oktober 2018 bleek dat zich, door deze funnel, een klant bij [appellante] had aangemeld en de funnel (dus) werkte, was de opdracht voltooid. Op 12 oktober 2018 heeft een zogeheten oplevergesprek met [appellante] plaatsgevonden. Daarin heeft [appellante] toegezegd te willen betalen maar op dat moment niet over het geld te beschikken. [geïntimeerde] vordert nakoming van de overeenkomst, te weten betaling van het restant van het overeengekomen bedrag, zijnde € 15.125.
3.4.
[appellante] voert daartegenover aan dat zij alleen een e-mail van 2 april 2018 (zonder algemene voorwaarden) heeft ontvangen en dat partijen daarop aan de slag zijn gegaan. [geïntimeerde] bleef (daarna) aandringen op betaling van het restende deel van het overeengekomen bedrag van € 15.000 (exclusief omzetbelasting). [appellante] heeft daarop uitgetekend wat haar financiële positie was en met dat als uitgangspunt hebben partijen afspraken gemaakt over betaling van het resterende bedrag. Dit is opgenomen in de ‘overeenkomst betaling’ d.d. 4 juli 2018 (vonnis rechtbank 2.3). De tekst van deze overeenkomst heeft [appellante] zelf opgesteld. Volgens [appellante] is [geïntimeerde] deze overeenkomst van opdracht niet nagekomen. Zij erkent dat de funnel in technisch opzicht werkte maar volgens haar verklaring op de zitting waren de advertentiekosten (Facebook) nog veel te hoog, was de doelgroep van het nieuw ontwikkelde product nog niet in beeld en zou [geïntimeerde] in dit opzicht nog werkzaamheden verrichten. In de memorie van grieven voert zij aan dat in het gesprek op 12 oktober 2019 de koers werd uitgestippeld voor de verdere invulling van de samenwerking onder de overeenkomst tot en met het eerste kwartaal 2019. [appellante] beroept zich verder op de tekst van de ‘overeenkomst betaling’ waarin is vermeld dat als er bij de eerste lancering zou
“blijken dat het bedrag van 5.000 niet wordt gehaald, dan kan er op dat moment gekeken worden naar een afwijkende regeling. Dit omdat er dan nog extra getest moet worden ter optimalisatie. Einddatum van volledige betaling op 1 december 2018 blijft dan staan.”Het bedrag van € 5.000 was bij lange na niet gehaald en in dit geval moesten partijen terug naar de tekentafel om strategie etc. aan te scherpen of te wijzigen om zo een beter product te bouwen en lanceren.
De beoordeling en beslissing
3.5.
Partijen zijn het er over eens dat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden in drie fasen opdeelde. De eerste fase wordt de ontwerpfase genoemd. [geïntimeerde] heeft daarover op 2 april 2018 een mail gestuurd aan [appellante] met als onderwerp ‘Maatwerktraject [A] .nl’. Daarin feliciteert hij [appellante] met haar beslissing en geeft hij de opbouw van het maatwerktraject. Verder staat er in die mail dat gestart wordt met de ontwerpfase en worden de diverse werkzaamheden beschreven. Ook is vermeld dat er drie fases zijn (ontwerpen, bouwen en lanceren/optimaliseren). Er worden twee data genoemd om met het werk te beginnen en er is een betaallink voor die eerste fase geplaatst. [appellante] heeft, zo staat niet (voldoende) betwist vast, met behulp van de die betaallink, althans via Ideal, op 6, 13 en 17 april 2018 een drietal betalingen van in totaal € 12.098,59 gedaan. Deze betalingen kunnen, zo staat onweersproken vast, pas worden gedaan als de (toepasselijkheid) van de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] worden geaccepteerd. De tekst van de algemene voorwaarden is daarbij, via een link, ter beschikking gesteld aan [appellante] . In die algemene voorwaarden staat onder meer
“Wij kunnen geen en zullen geen garantie geven als het gaat om (…) het gebruik van onze producten, diensten en/of materialen. En je begrijpt dat wij geen garantie kunnen geven over een specifiek resultaat, positief of negatief (…). Je stemt mee dat jouw resultaten echt die van jou zijn en dat wij niet verantwoordelijk zijn voor deze resultaten, op welke manier dan ook.”
Hiermee staat vast dat [appellante] die algemene voorwaarden (steeds) heeft geaccepteerd en dat betekent ook dat deze algemene voorwaarden deel uitmaken van de overeenkomst (van opdracht) die partijen gesloten hebben.
3.6.
[geïntimeerde] is met de ontwerpfase begonnen. [geïntimeerde] stelt dat hij vervolgens een offerte d.d. 4 juni 2018 aan [appellante] heeft verzonden. In die offerte worden fase 2 (bouwen funnel) en 3 (lanceren funnel) vermeld met daarbij de prijzen voor de diverse onderdelen van die fases. In totaal is dit € 18.125. [appellante] betwist dat zij deze offerte heeft ontvangen. Als onbetwist staat echter vast dat zij op 26 juni 2018 door gebruikmaking van Ideal en met acceptatie van de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] € 3.024,53 (ongeveer € 2.500 vermeerderd met omzetbelasting) aan [geïntimeerde] heeft betaald onder de vermelding maatwerk traject 2.5K en dat deze betaling betrekking heeft op de fase 2 en/of 3. In de door [appellante] opgestelde ‘overeenkomst betaling’ van 4 juli 2018 staat niet wat de werkzaamheden in fase 2 en 3 inhielden. Dit is evenmin vermeld in de eerdere mail van [geïntimeerde] aan [appellante] .
3.7.
Gezien de betaling op 26 juni 2018 waarbij algemene voorwaarden opnieuw zijn geaccepteerd (en beschikbaar gesteld), de inhoud van die voorwaarden (zoals hierboven geciteerd), het ontbreken van een beschrijving van de werkzaamheden in de fases 2 en 3 in de mail van 2 april 2018 staat als onvoldoende betwist vast dat [appellante] de offerte van 4 juni 2018 heeft ontvangen en met haar aanbetaling op 26 juni 2018 heeft aanvaard.
De (nieuwe) overeenkomst van 4 juli 2018 verandert dat niet. [appellante] heeft immers zelf gesteld dat hiermee afspraken over betaling van een bedrag van € 15.000 (exclusief omzetbelasting) zijn gemaakt. Zij voert wel aan dat uit de offerte zou blijken dat [geïntimeerde] zich committeerde aan het resultaat van het nieuwe concept, maar uit de door haar aangevoerde gang van zaken blijkt niet dat partijen met die overeenkomst van 4 juli 2018 hebben beoogd/bedoeld de inhoud van de overeenkomst te wijzigen of nader te bepalen. Dit blijkt evenmin uit de tekst van die overeenkomst. Uit die tekst blijkt dat afspraken werden gemaakt over de termijnbetalingen van de overeengekomen prijs voor de werkzaamheden van [geïntimeerde] . Het hof verwijst naar het hiervoor vermelde citaat dat eindigt met de zin:
Einddatum van volledige betaling op 1 december 2018 blijft dan staan.
3.8.
[appellante] voert onder 4.4 van de memorie van grieven aan dat in de offerte van 4 juni 2018 staat dat zij voor een ‘Video serie’ een bedrag van € 5.000 exclusief omzetbelasting verschuldigd is, dat vast staat dat zij hier zelf in heeft voorzien en dat dit bedrag in elk geval niet kan worden toegewezen zodat het vonnis in elk geval gedeeltelijk moet worden vernietigd. Dit verweer gaat niet op. Uit die offerte blijkt niet dat [geïntimeerde] voor dit bedrag video’s zou maken maar dat een funnel systeem genaamd ‘Video serie’ zou worden gebouwd. Uit de transcripties van hetgeen partijen over en weer via Voxer aan elkaar meldden (productie 11) blijkt evenmin dat [geïntimeerde] video’s zou (laten) maken voor [appellante] . Integendeel. Daaruit blijkt dat [appellante] de video’s is gaan maken. Het hof verwijst kortheidshalve naar transcripties van audiobestanden van 8 juni 2018 om 19.37, en van 18 juni om 15.42 17.48 en 17.51 uur.
3.9.
Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende. Indien [appellante] zou worden gevolgd in haar betoog dat de inhoud van de overeenkomst alleen wordt bepaald door de e-mail van 2 april 2018 – die ook volgens haar zelf veel algemeenheden bevat – en de overeenkomst betaling van 4 juli 2018, dan kan niet vastgesteld worden dat [geïntimeerde] nog nadere werkzaamheden moest verrichten toen de funnel op 10 oktober 2018 bleek te werken. In het bijzonder kan niet vastgesteld worden dat de advertentiekosten lager moesten worden, dat de doelgroep van het nieuwe product niet in beeld was en al helemaal niet dat er nog een koers werd uitgestippeld voor de verdere invulling van de samenwerking onder de overeenkomst tot en met het eerste kwartaal 2019, zodat ook in dat geval voldoende vast staat dat [geïntimeerde] de overeenkomst is nagekomen. [appellante] voert weliswaar nog aan, zonder nadere uitleg/toelichting, dat deze onduidelijkheid voor rekening en risico van [geïntimeerde] komt maar daaruit volgt nog niet dat [geïntimeerde] genoemde werkzaamheden nog moest verrichten zodat ook in dat geval de vordering tot nakoming/betaling toewijsbaar zou zijn.
3.10.
[appellante] heeft geen bewijs aangeboden van voldoende concrete feiten die, indien bewezen, tot andere oordelen zouden leiden dan hiervoor gegeven. Haar bewijsaanbieding wordt daarom gepasseerd.
3.11.
De conclusie is dat de vorderingen van [geïntimeerde] (tot betaling van de overeengekomen prijs voor het bouwen van de funnel, rente en (incasso)kosten) terecht is toegewezen en de vorderingen in reconventie (tot terugbetaling van door [appellante] betaalde bedragen) terecht zijn afgewezen.
4. De slotsom
4.1.
Het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
4.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 760
- salaris advocaat € 2.224 (2 punten x tarief II)

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn van 20 november 2019;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 760 voor griffierecht en op € 2.228 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Engberts, R.A. Dozy en J. Israel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2021.