ECLI:NL:GHARL:2021:4270

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
200.265.760
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de inhoud van een hoevepachtovereenkomst tussen een melkveebedrijf en een onderzoeksstichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de besloten vennootschap Melkveebedrijf De Flevohoeve B.V. tegen de stichting Wageningen Research. De procedure betreft de inhoud van een hoevepachtovereenkomst die eerder tussen partijen is vastgelegd voor een melkveehouderij met 500 koeplaatsen en 250 hectare grond. De centrale vraag in het hoger beroep van Flevohoeve is of er een voorwaarde is overeengekomen dat zij op maximaal 40 hectare van de gepachte grond andere gewassen dan gras en mais mag telen. Het hof oordeelt dat deze voorwaarde niet is overeengekomen en ook niet op andere gronden tussen partijen geldt.

Daarnaast gaat het hoger beroep van SWR over de vraag of er algemene voorwaarden van toepassing zijn en of Flevohoeve overnamekosten moet betalen. Het hof komt tot de conclusie dat er geen algemene voorwaarden gelden en dat Flevohoeve geen overnamekosten verschuldigd is. Het hof vernietigt het vonnis van de pachtkamer voor zover het betreft de bepaling dat de clausule over de teelt van gewassen onderdeel uitmaakt van de hoevepachtovereenkomst.

Het hof oordeelt dat SWR onvoldoende heeft aangetoond dat Flevohoeve heeft ingestemd met een verbod op het verbouwen van andere gewassen dan gras en mais. De beslissing van de pachtkamer wordt in reconventie bekrachtigd, en SWR wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het arrest is gewezen op 4 mei 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.265.760
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, 7102595)
arrest van de pachtkamer van 4 mei 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Melkveebedrijf De Flevohoeve B.V.,
gevestigd te Lelystad,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: Flevohoeve,
advocaat: mr. L. Koning,
tegen
de stichting
Stichting Wageningen Research,
gevestigd te Wageningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: SWR,
advocaat: mr. T. van Malssen.

1.Kern van de zaak en de beslissing

1.1
In een eerdere procedure is tussen partijen een hoevepachtovereenkomst vastgelegd. Deze procedure gaat voornamelijk om de inhoud van de overeenkomst. In het hoger beroep van Flevohoeve strijden partijen over de vraag of tussen hen de voorwaarde is overeengekomen dat Flevohoeve op maximaal 40 ha van de 250 ha gepachte grond andere gewassen dan gras en mais mag telen. Het hof oordeelt dat partijen die voorwaarde niet zijn overeengekomen en dat die voorwaarde ook niet op andere gronden tussen hen geldt.
1.2
In het hoger beroep van SWR gaat het om de vragen of er algemene voorwaarden gelden tussen partijen en of Flevohoeve overnamekosten moet betalen. Het hof vindt in beide gevallen dat het niet zo is. Dat betekent dat het hoger beroep van SWR faalt.
1.3
Hierna legt het hof zijn oordeel uit. Eerst vermeldt het hof nog wat er in de procedure in hoger beroep is gebeurd.

2.Het procesverloop tot nu toe

2.1
Het hof heeft op 25 februari 2020 een tussenarrest in het incident gewezen. Daarin heeft het hof beslist dat de vordering tot zekerheidstelling moest worden afgewezen. Daarna heeft Flevohoeve een memorie van grieven opgestuurd waarna SWR een memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep, heeft genomen. Flevohoeve heeft daarop weer geantwoord met een memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep. Daarna heeft Flevohoeve pleidooi gevraagd wat is toegestaan.
2.2
Op 11 februari 2021 heeft de pleidooizitting plaatsgevonden. Aan het eind van de zitting heeft het hof arrest bepaald.

3.De beoordeling van het hoger beroep

Inleiding

3.1
SWR is in de [naam gebied] eigenaar van een groot areaal landbouwgrond voor onderzoeksdoeleinden. In januari 2015 heeft zij via een memorandum een deel daarvan, een melkveebedrijf met 250 ha grond, te huur aangeboden. Flevohoeve heeft gereageerd en partijen zijn in onderhandeling getreden. In september en december 2015 heeft SWR aan Flevohoeve separate conceptovereenkomsten gestuurd voor de pacht van de gebouwen (regulier) en van het land (geliberaliseerd). Na een radiostilte van enkele maanden heeft Flevohoeve in augustus 2016 laten weten nog steeds geïnteresseerd te zijn. Op 12 augustus 2016 heeft SWR concreet gevraagd of Flevohoeve akkoord kon gaan met de in september en december 2015 verstuurde concepten en Flevohoeve heeft daarop akkoord gegeven.
3.2
Rond 1 september 2016 heeft Flevohoeve ongeveer 450 koeien in de stallen gestald (340 koeien en jongvee). Op 19 augustus, 25 augustus en 2 september 2016 heeft Flevohoeve met SWR en/of met PPO gesproken. PPO bewerkte de omliggende percelen. Op 2 september 2016 heeft Flevohoeve onder meer besproken dat op 40 ha van de verpachte gronden tulpen konden worden verbouwd bij een rotatie van 6 jaar. In oktober en november 2016 heeft SWR nieuwe conceptpachtovereenkomsten aan Flevohoeve gestuurd. Op 16 november 2016 heeft een overleg plaatsgevonden en op 21 november 2016 heeft Flevohoeve laten weten dat zij niet kon instemmen met onder meer clausule 5.4.3 van het concept van 10 november 2016 voor los land waarin staat dat het verbouwen van gewassen anders dan gras en mais zich beperkt tot maximaal 40 ha per jaar.
3.3
Vanaf 1 januari 2017 heeft Flevohoeve de grond in gebruik genomen. SWR heeft op 24 januari 2017 een ontruimings-kort geding aangespannen, dat zij heeft verloren. SWR heeft tevens een bodemprocedure aangespannen die heeft geleid tot het vonnis van de pachtkamer Lelystad van 31 januari 2018. In dat vonnis is een hoevepachtovereenkomst voor de duur van 12 jaar met een pachtsom van € 511.050 vastgelegd. De pachtkamer heeft partijen daarbij aanbevolen om samen een nieuwe hoevepachtovereenkomst op te stellen op basis van de conceptpachtovereenkomsten. Tegen dat vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
3.4
Het is partijen niet gelukt tot overeenstemming te komen over de verdere inhoud van de hoevepachtovereenkomst. SWR heeft Flevohoeve opnieuw gedagvaard en een concepthoevepachtovereenkomst - opgenomen in de dagvaarding - inzet van dit geding gemaakt. Flevohoeve heeft op haar beurt (in reconventie) vernietiging van de algemene voorwaarden gevorderd, waarnaar in dat concepthoevepachtovereenkomst wordt verwezen (artikel A.2.2). De pachtkamer in Lelystad heeft in het vonnis van 14 augustus 2019, waartegen beide hoger beroepen zich richten, in conventie voor recht verklaard dat partijen de concepthoevepachtovereenkomst zoals opgenomen in de dagvaarding van SWR zijn overeengekomen. Verder heeft de pachtkamer in reconventie op basis van de artikelen 6:233 lid b BW jo 6:234 lid 1 BW de in artikel 2 lid 2 van de conceptovereenkomst voor los land van toepassing verklaarde algemene voorwaarden vernietigd.
Het hoger beroep van Flevohoeve
3.5
Dit hoger beroep keert zich uitsluitend tegen de beslissing dat de clausule in 5.3.4 onderdeel uitmaakt van de hoevepachtovereenkomst. Op SWR rust de stelplicht en bij betwisting de bewijslast dat de voorwaarde van 5.3.4 - waarin staat dat het verbouwen van gewassen anders dan gras en mais zich beperkt tot maximaal 40 ha per jaar - tussen partijen is overeengekomen. Artikel 5.4.3 is opgenomen in de conceptpachtovereenkomst voor los land van 10 november 2016. In het eerste concept voor los land van 8 december 2015, waar Flevohoeve mee akkoord is gegaan, stond die clausule niet. Flevohoeve heeft artikel 5.4.3 onmiddellijk afgewezen nadat zij er kennis van heeft genomen.
3.6
SWR voert aan dat Flevohoeve desondanks aan de voorwaarde is gebonden omdat Flevohoeve ermee heeft ingestemd een melkveebedrijf met grond te pachten, waarbij enkel de teelt van mais en gras was toegestaan. In dat kader moet 5.4.3 gezien worden als een uitbreiding van de mogelijkheden (onverplicht en coulancehalve volgens SWR) en niet als een beperking. Ter onderbouwing van haar stelling wijst SWR op het memorandum.
3.7
Het uit 17 pagina’s inclusief foto’s bestaande memorandum heet voluit
“Informatiememorandum aspectenstal”, dateert van januari 2015 en is geschreven door
[beleidsmedewerker] , beleidsmedewerker vastgoed bij SWR, die ook de onderhandelingen namens SWR met Flevohoeve heeft gevoerd. In het memorandum staat dat de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) rond Lelystad beschikt over circa 1270 ha grond. Door de gewijzigde bedrijfsvoering komen er mogelijkheden van verhuur van gronden en gebouwen. In het memorandum wordt in het kort weergegeven wat de mogelijkheden voor overname zijn. Beschikbaar is
“Melkveebedrijf [adres] : complete bedrijf: Afhankelijk van de ontwikkeling van de Dairy Campus in Leeuwarden. De verwachting is dat het bedrijf in de tweede helft van 2016 in pacht kan worden overgedragen.”Dan volgt onder 2. een beschrijving van de gebouwen die bij dit melkveebedrijf horen. In de beschrijving van de “
Cultuurgrond”onder 3.1 staat:
“Van de in totaal 1270 hectare grond die eigendom is van Stichting DLO wordt circa 1140 hectare grond agrarisch ingezet. Wageningen Livestock Research gebruikt op dit moment ongeveer 540 hectare ten behoeve van het onderzoek. Daarvan worden 250 hectare ingezet ten behoeve van voerwinning en mestafzet voor het hierboven genoemde melkveebedrijf”. Na een beschrijving van de percelen volgt:
“Ten aanzien van de cultuurgrond ten behoeve van de mestafzet en de voorproductie zijn de volgende twee situaties mogelijk:1. Pachter pacht jaarlijks de benodigde (circa 250 hectare) grond middels geliberaliseerde pachtovereenkomsten en is zelf verantwoordelijk voor de bewerking. (Locatie is afhankelijk van het bouwplan PPO-AGV, maar is wel gelegen binnen de 1270 ha. die eigendom is van Stichting DLO.2. Pachter pacht jaarlijks de benodigde (circa 250 hectare) grond middels geliberaliseerde pachtovereenkomsten en besteedt het loonwerk uit aan PPO-AGV.”
3.8
SWR stelt dat hieruit volgt dat Flevohoeve heeft ingeschreven op cultuurgrond die alleen mocht worden gebruikt voor voerwinning, bestaande uit mais en gras. In het memorandum worden gras en mais genoemd en in de onderhandelingsfase heeft Flevohoeve in augustus 2015 meegedeeld dat zij de grond zal verdelen in 125 ha gras en 125 ha mais. Flevohoeve heeft gemotiveerd weersproken dat zij uit het memorandum heeft moeten afleiden dat zij alleen maar mais en gras mocht telen. Zij heeft erop gewezen dat partijen na augustus 2015 nog ruim een jaar met elkaar hebben door onderhandeld en dat de belangen van PPO eruit zijn gecontracteerd. Het was PPO die in augustus 2015 over de verdeling 125/125 schreef.
3.9
Net als Flevohoeve leest het hof in het memorandum vooral een beschrijving van het toenmalige gebruik door Wageningen Livestock Research van de grond en niet een voorgeschreven gebruik voor de toekomstige pachter. De 250 ha worden “op dit moment” ingezet voor voerwinning en mestafzet. In de tekst van het memorandum staat verder niet dat de voerwinning in de toekomst
uitsluitenduit gras en mais bestaat of moet bestaan. Dat de volledige 250 ha enkel met gras en mais mag worden beteeld, staat er ook niet. Een verplichting 500 stuks melkvee te houden is verder niet opgenomen (volgens SWR de achtergrond om 250 ha aan te bieden: 2 GVE per ha).
3.1
Het hof leest in het memorandum ook geen bestemming in de zin van artikel 7:348 BW, te weten een voorschrift hoe de grond gebruikt moet worden. Wellicht beoogde SWR dat, maar dan staat het er niet (duidelijk). Dat grond wordt verpacht ten behoeve van een melkveebedrijf betekent in het algemeen niet dat er een verbod geldt voor andere gewassen dan gras en mais. In de conceptpachtovereenkomsten van 8 december 2015 en 10 november 2016 is geen bestemming opgenomen. Die overeenkomsten zijn opgesteld door LTM makelaars in opdracht van SWR. Het gepachte land wordt daarin alleen omschreven als
Bouwland.
3.11
Na het definitieve akkoord in augustus 2016 op basis van het concept van 8 december 2015, is het concept voor los land van 10 november 2016 aan Flevohoeve voorgelegd. Daarin staat naast de gebruiksbeperking van 5.3.4 het volgende:
“5.2. Bouwplanrotatie (…) De gronden worden primair ingezet ten behoeve van voederwinning (mais en gras) en de afzet van mest. Wanneer de gronden niet worden ingezet als grasland dient de pachter rekening te houden met de volgende rotaties:- tarwe mag 1 keer in de 2 jaar op hetzelfde perceel worden verbouwd;- aardappelen mogen 1 keer in de 5 jaar op hetzelfde perceel worden verbouwd (…)- bloembollen en andere gewassen mogen maximaal 1 keer in de 6 jaar (of nog ruimer) op hetzelfde perceel verbouwd worden.”
3.12
Flevohoeve heeft aangevoerd dat zij in de gesprekken in augustus en september 2016 heeft gesproken over gewasrotatie/vruchtwisseling en dat daarbij geen enkele keer melding is gemaakt van een beperking van het gebruik van de gronden tot mais en gras. Ook heeft Flevoland gewezen op de e-mail namens SWR van 16 november 2016 waarin staat dat onder meer
“de voorwaarden die zijn gesteld aan het pachten van de grond”nog afgehandeld moeten worden, terwijl in die mail tevens staat welke onderwerpen niet-onderhandelbaar zijn. Bij die onderwerpen staat 5.3.4 niet. Flevoland heeft daaruit begrepen dat de toevoeging in (5.2 en) 5.3.4 in het concept van 10 november 2016 onderhandelbaar was en dus niet al was afgesproken tussen partijen. Dat wordt nog versterkt door de opmerking in dezelfde mail dat Flevohoeve “
begin volgende week”de passages zal opgeven die voor haar niet acceptabel zijn, wat Flevohoeve ook heeft gedaan.
3.13
Artikel 5.2 sluit verder aan bij het standpunt van Flevohoeve dat over meer gewassen is gesproken dan gras en mais. Flevohoeve heeft tijdens de zitting aangevoerd dat het landbouwkundig ongewenst is om alleen mais te telen (naast gras) op dezelfde grond gedurende ten minste 12 jaren. De stelling van SRW dat pas op 2 september 2016 voor het eerst over een ander gewas (tulpen) is gesproken dan gras en mais is ook in dit licht onvoldoende nader toegelicht.
3.14
Veel van de argumenten van SWR stranden vanwege een onvoldoende (juridische) voorbereiding van de verpachting van de melkveehouderij. De onjuiste veronderstellingen dat SWR de grond geliberaliseerd kon verpachten naast de reguliere verpachting van de bedrijfsgebouwen van het melkveebedrijf, dat de grond kon rouleren in het bouwplan van PPO én dat zij een hogere pachtprijs had kunnen vragen als vruchtwisseling met hoogrenderende gewassen mogelijk was, moeten voor haar rekening blijven. Het is evident dat sprake is van hoevepacht waarvoor de reguliere pachtprijs geldt (voor grond en gebouwen) en waarbij rouleren met andere gronden dan de gepachte percelen niet goed mogelijk is. Ook haar idee dat Flevohoeve niets anders of meer mag dan de voormalige gebruikers van de WUR die onderzoek deden (“interne gebruikers”), kan zij niet opleggen aan Flevohoeve omdat ook die voorwaarde niet is bedongen.
3.15
Het verband tussen de twee artikelleden 5.2 en 5.3.4 is verder nogal onduidelijk. SWR betoogt dat de twee clausules aldus moet worden begrepen dat in 5.2 bedoeld is te zeggen
“Wanneer de gronden niet worden ingezet als grasland[lees: de 40 ha uitzondering]
dient de pachter rekening te houden met de volgende rotaties”. Die uitleg is tekstueel weliswaar niet onmogelijk, maar ligt niet voor de hand in het licht van de overige hiervoor vermelde feiten en omstandigheden.
3.16
Daar komt nog het volgende bij. SWR heeft een melkveehouderij in de markt gezet met 250 ha cultuurgrond. De gebouwen waren geschikt voor het houden van 500 stuks melkvee. De melkveehouderij zat, zeker bij een lagere bezetting, vrij ruim in de grond en het is een feit van algemene bekendheid in de agrarische praktijk dat een melkveehouder op de grond die hij in een jaar niet voor de melkveehouderij nodig heeft, bijvoorbeeld tarwe, aardappelen, bollen of bieten verbouwt (of laat verbouwen na toestemming van de verpachter). Daarnaast heeft Flevohoeve aangevoerd dat voor de voerwinning nog andere gewassen dan mais en gras in aanmerking komen zoals lupine, sojabonen en luzerne. Dat ook die mogelijkheid is uitgesloten, is uit de contractstukken niet op te maken.
3.17
In het licht van al de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden heeft SWR onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat Flevohoeve heeft ingestemd met het verbod om de grond anders te gebruiken dan uitsluitend voor mais en gras, dan wel dat Flevohoeve redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat die gebruiksbeperking gold. SWR heeft in dat kader ook geen concrete feiten gesteld die zich voor bewijs lenen, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
3.18
Tot slot nog dit: SWR heeft betoogd dat het informatiememorandum een aanbestedingsstuk is en dat zij een publiekrechtelijke rechtspersoon is voor wie een aanbestedingsplicht geldt. Die stelling passeert het hof. Dat SWR een publiekrechtelijke rechtspersoon of een rechtspersoon met publiekrechtelijke taken is voor wie de aanbestedingsplicht geldt, heeft SWR niet voldoende toegelicht. Het informatiememorandum mist verder onder meer een duidelijke en concrete uiteenzetting van de eisen, gunningscriteria en procedurele inrichting die een rol spelen bij een aanbesteding.
Het hoger beroep van SWR
Algemene voorwaarden
3.19
SWR keert zich tegen de beslissing van de pachtkamer dat de algemene voorwaarden van de Nederlandse Vereniging voor Rentmeesters (NVR) niet gelden tussen partijen. De pachtkamer heeft de algemene voorwaarden vernietigd omdat deze niet voorafgaand aan de pachtovereenkomst aan Flevohoeve ter hand zijn gesteld. Dat de algemene voorwaarden niet tijdig zijn verstrekt, staat tussen partijen vast.
3.2
SWR voert aan dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden volgt uit het vastleggingsvonnis en dat de algemene voorwaarden met één muisklik te vinden zijn. Dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn, heeft Flevohoeve echter niet weersproken; zij doet in deze procedure nu juist een beroep op de vernietiging ervan. De enkele muisklik is onvoldoende om te voldoen aan de ter handstelling, waarbij komt dat de advocaat van Flevohoeve dat heeft geprobeerd en gebleken is dat de algemene voorwaarden niet digitaal bereikbaar zijn voor niet-leden. Ook kan niet worden gezegd dat deze voorwaarden voor Flevohoeve gebruikelijke bedingen zijn of in de branche algemeen toegepast. Het hof ziet tot slot niet in waarom Flevohoeve zich niet zou mogen beroepen op de vernietigingsgrond. Daartoe heeft SWR te weinig aangevoerd. De grief faalt.
Betaling facturen
3.21
SWR heeft in hoger beroep haar eis vermeerderd. Zij wil dat Flevohoeve de overnamekosten aan haar betaalt. Na eisvermindering op de zitting gaat het om een bedrag van € 232.718 inclusief btw. Flevohoeve heeft zich beroepen op opschorting omdat SWR de betalingsrechten niet op 1 mei 2017 aan haar heeft overgedragen, waardoor zij schade lijdt die zij tot en met 2019 begroot op € 287.429. Daarnaast voert zij aan dat SWR geweigerd heeft de daken te herstellen van de serrestal, transitiestal en de bezoekersruimte, waarover partijen al vanaf november 2016 in discussie waren.
3.22
SWR heeft de overnamekosten bij facturen van 13 februari 2018 in rekening gebracht, later dus dan haar verplichting de betalingsrechten vóór 1 mei 2017 over te dragen en nadat de discussie over de daken is begonnen. Op de zitting heeft SWR zich op haar beurt er weer op beroepen dat Flevohoeve de pachtpenningen niet betaalt.
3.23
In de procedure die tot de vastlegging van de hoevepachtovereenkomst heeft geleid, heeft de pachtkamer geen ingangsdatum vastgesteld en ook niet een moment van betaling van de pachtpenningen. Uit de eerdere conceptovereenkomsten volgt dat Flevohoeve voor het land voor het eerst op 1 mei 2017 moest betalen. SWR moest vóór 1 mei 2017 de betalingsrechten overdragen. Voor de gebouwen is een kwartaalbetaling voorgeschreven, ingaand 1 juli 2016 (1e concept) en 1 april 2017 (2e concept). Vanaf wanneer Flevohoeve pacht voor de gebouwen moest betalen is daarom niet voldoende toegelicht en dus ook niet vanaf wanneer zij in verzuim is gekomen.
3.24
SWR moest het eerst presteren, namelijk voor 1 mei 2017, dus uiterlijk op 30 april 2017. Dat is niet gebeurd. Op grond van artikel 6:52 BW mag Flevohoeve nu de nakoming van haar verbintenissen (betalen pachtpenningen op 1 mei 2017 en betalen overname som na 13 februari 2018) opschorten. Dat zou alleen nog anders kunnen zijn als Flevohoeve al voor 30 april 2017 de pacht voor de gebouwen moest betalen, maar wanneer dat was is niet komen vast te staan. Hierbij is nog van belang dat Flevohoeve zich vanaf november 2016 heeft beroepen op gebreken aan de daken, die vanaf eind 2018 zijn hersteld. Verder is in dit verband relevant dat SWR op 27 januari 2017 een vordering in kort geding heeft ingesteld tot ontruiming door Flevohoeve van het gepachte op basis van de stelling dat Flevohoeve geen recht of titel had. Nadat door de pachtkamer op 31 januari 2018 was geoordeeld dat tussen partijen een hoevepachtovereenkomst bestond, heeft SWR de facturen van 13 februari 2018 gestuurd. Deze gang van zaken brengt mee dat Flevohoeve zich ten aanzien van de facturen op opschorting mag beroepen. De samenhang tussen de vorderingen over en weer volgt uit de pachtverhouding tussen partijen.
3.25
Bij deze stand van zaken hoeven de grieven verder geen bespreking meer en dat geldt ook voor de andere stellingen en verweren van partijen. Als het hof die wel zou bespreken, zou dat namelijk niet tot een ander oordeel leiden.
Slotsom
3.26
Het principaal hoger beroep van Flevohoeve slaagt. Het hof zal het vonnis in conventie vernietigen voor zover daarin is geoordeeld dat 5.3.4 onderdeel uitmaakt van de overeengekomen hoevepachtovereenkomst. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof SWR in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten van Flevohoeve stelt het hof vast op € 741 aan griffierecht en op € 3.342 aan salaris advocaat (3 punten x tarief II). Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
3.27
Het incidenteel hoger beroep van SWR faalt zodat het hof het vonnis in reconventie zal bekrachtigen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof SWR in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten van Flevohoeve stelt het hof vast op € 1.671 (3 punten x tarief II x 0,5). Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld. Het hof ziet onvoldoende aanleiding om de proceskostenveroordeling in eerste aanleg aan te tasten.

4.De beslissing

Het hof, recht doende
in het principaal hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer te Lelystad (rechtbank Midden-Nederland) van 14 augustus 2019 in conventie, behalve voor zover de in het dictum onder 5.1 uitgesproken verklaring voor recht betrekking heeft op artikel 5.3.4, luidend:
"Het verbouwen van gewassen anders dan gras en mais beperkt zich tot een oppervlakte van maximaal 40 hectare per jaar.";
vernietigt het vonnis in zoverre;
veroordeelt SWR in de kosten van dit hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Flevohoeve vastgesteld op € 741 voor griffierecht en op € 3.342 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
in het incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer te Lelystad (rechtbank Midden-Nederland) van 14 augustus 2019 in reconventie;
wijst de vermeerderde eis in hoger beroep af;
veroordeelt SWR in de kosten van dit hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Flevohoeve vastgesteld op € 1.671 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
in beide hoger beroepen
veroordeelt SWR de proceskosten te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt SWR in de nakosten, begroot op € 255, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85 in geval SWR niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, J.H. Lieber en H.L. Wattel, en de deskundige leden ing. P. Kerkstra en ing. C.R.M. van Wijk, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2021.