In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] over de verplichtingen die voortvloeien uit een overeenkomst voor het mesten van kalveren. De overeenkomst, die op 19 november 2013 is gesloten, houdt in dat [geïntimeerde] een bedrag van € 300.000 aan [appellant] betaalt voor de financiering van de mestactiviteiten, waarbij de winst en verlies 50/50 worden verdeeld. Na enkele mestrondes, waarvan er drie winstgevend waren en één verliesgevend, heeft [appellant] de mestactiviteiten stopgezet en de kalveren verkocht aan een derde partij. Dit leidde tot een geschil over de terugbetaling van de inbreng van [geïntimeerde]. De rechtbank Gelderland heeft in een eerder vonnis [appellant] veroordeeld tot betaling van € 205.000 aan [geïntimeerde], na aftrek van een bedrag dat [geïntimeerde] van Vikariën had ontvangen. In hoger beroep heeft [appellant] verschillende grieven aangevoerd, waaronder dat de verplichtingen uit de overeenkomst op Vikariën rusten en niet op hem persoonlijk. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verplichtingen uit de overeenkomst op [appellant] rusten en dat hij tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. Het hof heeft de beslissing over de hoogte van de schade aanhouden in afwachting van de uitkomst van een procedure tussen [geïntimeerde] en de curator van Vikariën, waarin de terugbetaling van het bedrag van € 120.000 aan de orde is. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere behandeling.