ECLI:NL:GHARL:2021:4240

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
21-005437-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en mishandeling van een kind na het intrappen van een ruit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1984, was aangeklaagd voor poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en mishandeling van zijn dochter, die zich op dat moment op de arm van haar moeder bevond. De verdachte had de ruit van de voordeur ingetrapt, wat leidde tot de aanwezigheid van glasscherven in de nabijheid van het kind.

Tijdens de zitting op 21 april 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een taakstraf en een gevangenisstraf had geëist. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, maar het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet opzettelijk handelde met de intentie om zijn dochter letsel toe te brengen. De verdachte was gericht op het niet dichtlaten van de deur van zijn ex-vriendin en er was geen bewijs dat hij het letsel van zijn dochter bewust heeft aanvaard. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en mishandeling.

De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005437-19
Uitspraak d.d.: 4 mei 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 9 oktober 2019 met parketnummer 16-166463-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit tot een taakstraf van vijftien uren subsidiair acht dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts vorderde de advocaat-generaal niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde feit, waartegen het beroep van verdachte zich niet richt, de straf bepaalt op een taakstraf van tien uren subsidiair vijf dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. J.J.M. Kleiweg, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte ten aanzien van het onder 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van dertig uren subsidiair vijftien dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de politierechter de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
2. primair
hij op of omstreeks 9 juli 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn kind [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, de ruit van een voordeur heeft ingetrapt waarachter die [benadeelde partij] zich (direct) bevond waardoor glasscherven en/of glassplinters in de directe nabijheid van en/of op/tegen het lichaam van die [benadeelde partij] terecht zijn gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 9 juli 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] zijn kind, [benadeelde partij] , heeft mishandeld door de ruit van een voordeur in te trappen waarachter die [benadeelde partij] zich (direct) bevond waardoor glasscherven en/of glassplinters in de directe nabijheid van en/of op/tegen het lichaam van die [benadeelde partij] terecht zijn gekomen;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde feit

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Vrijspraak ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit

Uit het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, leidt het hof af dat verdachte zich ten tijde van het tenlastegelegde feit erop richtte de deur van de woning van zijn ex-vriendin niet dicht te laten gaan. Ook blijkt van geen enkele gerichtheid van de handelingen van verdachte in de richting van [benadeelde partij] , of van dusdanige gedragingen dat daarvan gezegd kan worden dat hij het letsel van [benadeelde partij] als gevolg van zijn handelen bewust heeft aanvaard.
Het hof heeft aldus uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bepaling van de hoofdstraf op grond van het bepaalde in artikel 423, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering
Nu het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering slechts de straf bepalen ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde misdrijf, te weten op een voorwaardelijke taakstraf van tien uren, subsidiair vijf dagen hechtenis met een proeftijd van twee jaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 680,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het onder 3 bewezenverklaarde op:
een
taakstrafvoor de duur van
10 (tien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. W. Geelhoed, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 4 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.