ECLI:NL:GHARL:2021:4239

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
21-003076-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden en een taakstraf van honderdtwintig uren, wegens brandstichting. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting op 21 april 2021 heeft het hof het dossier en de verklaringen van de verdachte en haar raadsman, mr. G. Bakker, bestudeerd. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor opzet of grove nalatigheid van de verdachte bij het ontstaan van de brand. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair brandstichting, maar het hof concludeert dat de handelingen van de verdachte niet voldoende zijn bewezen. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De beslissing is genomen in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003076-19
Uitspraak d.d.: 4 mei 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 23 mei 2019 met parketnummer 18-830180-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op 16 [geboortedatum] 1996,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank, met wijziging van de opgelegde proeftijd van drie jaren naar twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. G. Bakker, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met een proeftijd van drie jaren en een taakstraf van honderdtwintig uren subsidiair zestig dagen hechtenis met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank teruggave aan verdachte gelast van de inbeslaggenomen goederen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 24 augustus 2018, in de gemeente [gemeente] , opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer van een woning, gelegen aan de [adres] , door open vuur in aanraking te brengen met een dekbed en/of een deken en/of beddengoed, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan die kamer van die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de in die kamer aanwezige goederen en/of de naast en onder of boven gelegen kamers/woningen en/of het aldaar aanwezige interieur, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair
zij op of omstreeks 24 augustus 2018, in de gemeente [gemeente] , grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam in een kamer van een woning, gelegen aan de [adres] , een brand heeft gesticht, door een kledingstuk, althans een brandbare stof, in aanraking te brengen met open vuur en (vervolgens) die kamer heeft verlaten, terwijl deze brand niet of onvoldoende was geblust en/of gedoofd, ten gevolge waarvan het aan haar schuld te wijten is geweest, dat die kamer van die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de in die kamer aanwezige goederen en/of de naast en onder of boven gelegen kamers/woningen en/of het aldaar aanwezige interieur, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, ontstond.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof overweegt dat uit het dossier slechts in zeer beperkte mate een beeld naar voren komt van de handelingen die de verdachte heeft verricht. Daarnaast blijkt uit het dossier en uit hetgeen verdachte op de zittingen in hoger beroep en in eerste aanleg heeft verklaard onvoldoende dat verdachte enige vorm van opzet had op het stichten van brand in haar kamer. Evenmin volgt daaruit voldoende bewijs dat de gedragingen van verdachte in grovelijke dan wel aanmerkelijke mate onvoorzichtig, onoplettend dan wel onachtzaam zijn geweest.
Het hof heeft aldus uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. W. Geelhoed, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 4 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.