ECLI:NL:GHARL:2021:4238

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
21-000500-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opzet- en schuldheling van goederen na onderzoek van bewijs en getuigenissen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis, wegens opzet- en schuldheling van verschillende goederen. Het hof heeft het hoger beroep behandeld op 21 april 2021, waarbij de advocaat-generaal een vordering tot veroordeling indiende. De verdachte heeft echter betwist dat hij de tenlastegelegde feiten heeft begaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de bewijsvoering onvoldoende was om tot een veroordeling te komen. De verdachte had goederen verworven waarvan de herkomst niet kon worden vastgesteld, omdat cruciale bewijsstukken, zoals foto's van de gestolen goederen, ontbraken in het dossier. Bovendien bleek uit het proces-verbaal van aangifte dat er op het moment van de vermeende inbraak geen bewijs was van een inbraak of het missen van goederen. Dit leidde het hof tot de conclusie dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de goederen uit een misdrijf afkomstig waren.

Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De beslissing is genomen in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000500-20
Uitspraak d.d.: 4 mei 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 31 januari 2020 met parketnummer 18-226649-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een taakstraf van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. U. van Ophoven, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte veroordeeld tot een taakstraf van dertig uren subsidiair vijftien dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, in of omstreeks de periode van 25 juli 2019 tot en met 26 juli 2019 te [plaats] , althans in Nederland, een voorwerp/voorwerpen, te weten een sigarenklimaatkast en/of een Dolby surroundset (merk: [merk] ), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp/die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
In het bijzonder overweegt het hof als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant1] heeft aangever foto’s van de van hem gestolen goederen naar de verbalisant gestuurd. Deze foto’s bevinden zich echter niet in het dossier, waardoor voor het hof niet controleerbaar is of de gestolen goederen de goederen zijn die verdachte bij [naam] in [plaats] heeft aangeboden. Ook komt uit het dossier onvoldoende naar voren of de prijs waarvoor verdachte de betreffende goederen verklaart te hebben gekocht, ertoe had moeten leiden dat verdachte ten aanzien van die goederen een onderzoeksplicht had.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van aangifte dat op 28 juli 2019 door de vader van aangever niets is geconstateerd in het huis van aangever met betrekking tot een inbraak dan wel het missen van goederen, terwijl verdachte op 25 en 26 juli 2019 de goederen bij [naam] heeft aangeboden. Op 1 augustus 2019 is aangever gebeld door zijn buurman met de mededeling dat de achterdeur open stond en het slot eruit stak. Achteraf zijn aangever en zijn vader blijkens het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant2] tot de conclusie gekomen dat de inbraak eerder gepleegd zou moeten zijn. Naar het oordeel van het hof valt dit niet te rijmen met de eerdere constatering van de vader van verdachte dat op 28 juli 2019 alles nog in orde was in de woning van aangever.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. W. Geelhoed, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 4 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.