ECLI:NL:GHARL:2021:421

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
200.262.943/01 en 200.262.943/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid KFPS voor onzorgvuldig handelen bij afstammingsonderzoek van paard B

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de Koninklijke Vereniging 'Het Friesch Paarden-Stamboek' (KFPS) voor schade die is ontstaan door onzorgvuldig handelen met betrekking tot de afstamming van het paard B. In 2003 werd er een afstammingsonderzoek ingesteld door KFPS, waaruit twijfels over de afstamming van B naar voren kwamen. Echter, KFPS heeft de eigenaar van het paard niet geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek, waardoor de eigenaar in de veronderstelling bleef dat hij met een stamboekpaard fokkende. In 2013 werd B, samen met haar nakomelingen, uitgeschreven uit het stamboek, wat leidde tot schade voor de eigenaar. Het hof oordeelt dat KFPS onzorgvuldig heeft gehandeld door de eigenaar niet te informeren over de twijfels die bestonden over de afstamming van B. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank en verklaart KFPS aansprakelijk voor de schade, die nader moet worden vastgesteld in een schadestaatprocedure. Het verzoek van de eigenaar voor een voorlopig getuigenverhoor in een andere zaak wordt afgewezen, omdat het belang daarbij is komen te vervallen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummers gerechtshof 200.262.943/01 en 200.262.943/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/158283 / HA ZA 17-296)
arrest van 19 januari 2021
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellant,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. S.H.O. Aben, kantoorhoudend te Weert,
tegen
Koninklijke Vereniging ''Het Friesch Paarden-Stamboek'',
gevestigd te Drachten,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
KFPS,
advocaat: mr. W.M. Sturms, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 28 januari 2020, zaaknummer 200.262.943/01, hier over.
1.2
[appellante] heeft op 10 augustus 2020 een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor als bedoeld in artikel 186 lid 2 Rv ingediend. Dit verzoekschrift is bij het hof bekend onder zaaknummer 200.262.943/02
1.3
KFPS heeft op 21 september 2020 naar aanleiding van dit verzoekschrift een verweerschrift ingediend.
1.4
[appellante] heeft bij brief van 11 november 2020 de producties 66 tot en met 87 ingezonden.
1.5
Op grond van het tussenarrest van 28 januari 2020 heeft op 26 november 2020 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Tijdens deze comparitie is ook het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor behandeld. Het van de comparitie opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.6
Vervolgens zijn de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
KFPS, waarvan de statuten in de loop van de tijd enkele keren zijn gewijzigd, heeft steeds als doelstelling gehad het behouden, verbeteren en promoten van het Friese paard, wat zij onder meer tracht te bereiken door het vaststellen van het fokdoel, het fok- en selectiebeleid, het aanleggen van registers en het keuren en beoordelen van paarden voor opname in een van de registers. KFPS was krachtens de Verordening Uitvoering Fokkerijbesluit 2001 door het toenmalige Productschap voor vee en vlees erkend als instelling die het stamboek voor Friese paarden bijhoudt.
2.2
De merrie [B] is na haar geboorte op 2 mei 1997 op 21 mei 1997 onder nummer [00000] geregistreerd in het stamboekregister (verder: het stamboek) van KFPS. Als ouders zijn daarbij vermeld de hengst [C] en de merrie [D] . [C] was een stamboekdekhengst met een dekvergunning voor natuurlijke dekking.
2.3
[appellante] heeft [B] op 8 september 1998 gekocht van [E] . Daarbij heeft verkoper de stamboekpapieren van [B] aan [appellante] overhandigd.
2.4
[appellante] is met [B] gaan fokken. [B] heeft de volgende
nakomelingen gekregen: [F] (2001), [G] (2002), [H] (2003), [I] (2006), [J]
(2007), [K] (2008), [L] (2009) [M] (2010) en [N] (2012). Op [N] na zijn de genoemde veulens geregistreerd in het stamboek.
2.5
KFPS heeft op 10 februari 2003 Dr. Van Haeringen Laboratorium B.V. te Wageningen (hierna:VHL) gevraagd de afstamming van [B] te controleren. [appellante] heeft daartoe een haarmonster van [B] ter beschikking gesteld.
2.6
Op het aan KFPS geadresseerde analysecertificaat van 14 maart 2003 heeft VHL vermeld dat de kwaliteit van het monster niet voldoende was om een resultaat op te kunnen baseren. VHL heeft KFPS verzocht om toezending van een nieuw monster.
2.7
Op 17 april 2003 heeft KFPS opnieuw VHL gevraagd de afstamming van [B] te controleren. [appellante] heeft daartoe nogmaals een haarmonster van [B] opgestuurd.
2.8
Op het aan KFPS geadresseerde analysecertificaat van 15 mei 2003 heeft VHL met betrekking tot [B] onder meer het volgende vermeld:
"P200 - Afstammingsonderzoek - Testdatum: 15.05.2003
Testresultaat: Op basis van de vastgestelde DNA profielen van de ontvangen monsters kan het volgende geconcludeerd worden:
Onderstaande ouders zijn opgegeven:
(...) [D]
(...) [C]
Er is twijfel ontstaan over de juistheid van de opgegeven afstamming. Een nieuw monster van deze nakomeling is gewenst om dit te bevestigen."
2.9
[B] is kort na de geboorte van [N] begin juli 2012 overleden. Enige maanden daarna is [N] door [appellante] bij KFPS ter registratie in het stamboek aangeboden. Als gevolg van het overlijden van [B] was [N] niet te schouwen aan de voet van de moeder. Er heeft in opdracht van KFPS een onderzoek plaatsgevonden naar het DNA-profiel van [B] door VHL. Bij onderzoeksrapport van 14 december 2012 heeft VHL aan KFPS bericht dat [D] wel, maar [C] niet in aanmerking komt voor het ouderschap van [B] .
2.1
Bij brief van 18 februari 2013 heeft KFPS aan [appellante] onder meer als volgt
geschreven:
"Uit routinematig onderzoek, uitgevoerd door het KFPS is komen vast te staan dat de afstamming van de merrie [B] (...) niet juist is. Het DNA profiel van deze merrie accordeert namelijk niet met het DNA profiel van de bij het KFPS geregistreerde vader de stamhoekhengst [C] . De werkelijke vader van deze merrie is door het KFPS niet te achterhalen. Dit betekent dat deze merrie en haar nakomelingen niet geregistreerd kunnen blijven in de hoofdsectie van het KFPS stamboekregister (…)."
2.11
[B] en haar nakomelingen zijn in 2013 uitgeschreven uit het stamboek.
2.12
[appellante] is om zijn schade als gevolg van deze uitschrijving te verhalen in 2014 een procedure begonnen tegen de verkoper en de fokker van [B] . De rechtbank Oost-Brabant heeft bij vonnis van 14 december 2016 de vorderingen van [appellante] afgewezen.
2.13
Bij brief van 30 januari 2017 heeft [appellante] KFPS aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van onzorgvuldig handelen van KFPS tegenover hem.

3.De vorderingen en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellante] heeft in eerste aanleg na wijziging van eis samengevat gevorderd om voor recht te verklaren dat KFPS aansprakelijk is voor de door [appellante] geleden schade als gevolg van onrechtmatig handelen en/of nalaten van KFPS en om KFPS te veroordelen tot vergoeding van de door hem geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat.
3.2
De rechtbank heeft bij vonnis van 10 april 2019 de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] veroordeeld in de kosten van de procedure.

4.Het hoger beroep in de zaak 200.262.943/01

4.1
Het hof stelt vast dat [appellante] verschillende gronden heeft aangevoerd voor zijn vordering tot schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad.
4.2
Als eerste zal het hof ingaan op de stelling van [appellante] dat KFPS onzorgvuldig heeft gehandeld tegenover hem door [B] op 21 mei 1997 in te schrijven in het
stamboek, terwijl een deugdelijk systeem ter verificatie van de afstamming van het paard ontbrak. Daardoor is volgens hem ten onrechte de indruk gewekt dat [B] een Fries paard was.
4.3
KFPS heeft zich ter zake van dit feit beroepen op verjaring. Dit beroep slaagt, omdat de inschrijving heeft plaatsgevonden op 21 mei 1997, terwijl [appellante] pas op 12 oktober 2017 KFPS voor het eerst aansprakelijk heeft gesteld voor de gevolgen van het feit dat [B] ten onrechte is ingeschreven in het stamboek. Daardoor is de termijn genoemd in artikel 3:310 lid 1 BW van twintig jaren waarna de rechtsvordering tot schadevergoeding in elk geval verjaart verstreken.
4.4
Daarnaast heeft [appellante] zijn vordering tot schadevergoeding onder meer gebaseerd op het feit dat KFPS onzorgvuldig tegenover hem heeft gehandeld door hem in 2003 niet op de hoogte te stellen van de testuitslag van 15 mei 2003.
4.5
Ter comparitie is met partijen stil gestaan bij de gang van zaken rond de afstammingscontrole van [B] in 2003. Op grond van het besprokene en de zich in het dossier bevindende stukken stelt het hof vast dat VHL in 2003 op verzoek van KFPS een controle heeft uitgevoerd naar de afstamming van [B] . Daarbij kan in het midden blijven wat de aanleiding is geweest tot het vragen van het onderzoek, want dat doet in dit verband niet ter zake. Het eerste onderzoek op 14 maart 2003 heeft niet tot resultaat geleid vanwege onvoldoende kwaliteit van het haarmonster. Op basis van onderzoek van een tweede haarmonster heeft VHL in het aan KFPS geadresseerde analysecertificaat van
15 mei 2003 geconcludeerd dat er twijfel bestaat over de juistheid van de opgegeven afstamming van [B] . VHL heeft daarbij in overeenstemming met de toen kennelijk geldende procedure vermeld dat een nieuw monster van [B] gewenst is om deze conclusie te bevestigen. Wat de gang van zaken in mei 2003 verder is geweest is niet duidelijk geworden. Het staat in elk geval vast dat KFPS naar aanleiding van de rapportage van VHL van 15 mei 2003 geen actie heeft ondernomen. Er is geen nieuw monster opgestuurd naar VHL, noch is [appellante] in kennis gesteld van de uitkomst van het onderzoek van 15 mei 2003.
KFPS heeft, nu haar directeur heeft verklaard dat niet meer is te achterhalen hoe een en ander destijds is verlopen, niet voldoende onderbouwd dat zij het correct aan haar geadresseerde analysecertificaat van 15 mei 2003 niet van VHL heeft ontvangen. En voor zover KFPS het certificaat werkelijk niet zou hebben ontvangen had het op haar weg gelegen in mei 2003 te informeren bij VHL naar het uitblijven van een onderzoeksresultaat, nu zij, KFPS, het initiatief tot dit onderzoek heeft genomen. Van een professionele organisatie kan immers, zeker in het kader van een verantwoordelijkheid die zij heeft op grond van een publiekrechtelijke regeling die haar als enige verantwoordelijk maakt voor het bijhouden van een stamboek, worden geëist dat zij haar interne procedures zodanig organiseert dat essentiële processen voor het garanderen van de betrouwbaarheid en volledigheid van een stamboek snel en eenduidig tot een einde worden gebracht. KFPS had dan alsnog in mei/juni 2003 [appellante] kunnen informeren over de uitslag.
4.6
[appellante] is als gevolg van het uitblijven van enige actie van de kant van KFPS in de veronderstelling blijven verkeren dat hij met [B] over een stamboekmerrie beschikte. Hij is dan ook na 15 mei 2003 blijven fokken met [B] en heeft de nakomelingen van [B] aangemeld bij KFPS als afstammelingen van een stamboekmerrie.
4.7
Door [appellante] niet in kennis te stellen van de twijfels over de afstamming van [B] heeft KFPS onzorgvuldig gehandeld tegenover [appellante] . [appellante] mocht er op vertrouwen dat een organisatie als KFPS, die dient te waken voor de betrouwbaarheid van het stamboek, er op toeziet dat de afstamming van een paard klopt en dat hij als eigenaar van een Fries paard en lid van KFPS bij de geringste twijfel over de afstamming van zijn paard daarover zou worden geïnformeerd. Op basis van die informatie zou hij dan nadere keuzes hebben kunnen maken, bijvoorbeeld ten aanzien van de vraag of hij zou doorgaan met het fokken met [B] en eventueel te nemen stappen ten aanzien van de verkoper van [B] .
4.8
Dat KFPS [appellante] in mei 2003 niet heeft geïnformeerd over de uitkomst van het onderzoek is niet alleen onzorgvuldig, het valt KFPS ook toe te rekenen, gelet op het belang van een betrouwbaar stamboek en de verantwoordelijkheid van KFPS voor het bijhouden van het stamboek
4.9
De zorgvuldigheidsnorm die is geschonden strekt, anders dan KFPS heeft gesteld, wel degelijk tot bescherming van de belangen van de leden van KFPS, zoals [appellante] . Zij mogen er in beginsel vanuit gaan, ook al bestaat daarover geen absolute zekerheid, dat een geregistreerd paard werkelijk een stamboekpaard is dat over de juiste afstamming beschikt en zij hebben er alle belang bij om op de hoogte te worden gesteld van twijfels over de afstamming van hun paard na een onderzoek.
4.1
[appellante] heeft naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd dat hij schade heeft geleden als gevolg van het feit dat hij niet direct in kennis is gesteld van het onderzoeksresultaat van de test in mei 2003. Hij is blijven doorfokken met [B] en als gevolg daarvan wordt hij, zo is ter comparitie komen vast te staan, geconfronteerd met in elk geval één vordering van een koper van een veulen van [B] en mogelijk meerdere vorderingen. Verder is volgens hem de waarde van de veulens die hij zelf heeft gehouden verminderd als gevolg van het feit dat zij uit het stamboek zijn verwijderd. In hoeverre [appellante] werkelijk schade heeft geleden als gevolg van verwijdering van [B] en haar nakomelingen uit het stamboek dient in een schadestaatprocedure te worden bepaald. De enkele stelling van KFPS dat een Fries paard niet in waarde toeneemt door inschrijving in het stamboek acht het hof niet toereikend als verweer om er vanuit te gaan dat [appellante] in het geheel geen schade heeft.
In de schadestaatprocedure kan ook aan de orde komen of en in hoeverre [appellante] in aanmerking komt voor vergoeding van dierenartskosten, stallingskosten en voedingskosten van [B] .
4.11
KFPS heeft als verweer gevoerd dat [appellante] zichzelf de mogelijkheid tot vergoeding van schade heeft ontnomen door geen hoger beroep in te stellen tegen het vonnis de rechtbank Oost-Brabant van 14 december 2016.
Het hof passeert dit verweer. Het staat een benadeelde vrij om een keuze te maken wie hij aanspreekt tot vergoeding van zijn schade. De vraag in hoeverre toepassing van artikel 6:101 BW moet leiden tot een vermindering van de schadevergoedingsplicht van KFPS dient in de schadestaatprocedure te worden beoordeeld. Pas in die procedure ontstaat inzicht in de aard en de omvang van de schade en kan worden beoordeeld of die schade mede het gevolg is van een omstandigheid is die aan [appellante] kan worden toegerekend.
4.12
KFPS heeft verder als verweer gevoerd dat zij de aansprakelijkheid voor schade toegebracht aan haar leden heeft uitgesloten in artikel 34 van de statuten. Het hof stelt vast dat deze bepaling voor het eerst is opgenomen in de statuten die op 31 december 2009 notarieel zijn verleden. Deze statuten hebben, anders dan KFPS heeft betoogd, bij gebrek aan een overgangsbepaling geen terugwerkende kracht ten aanzien van onrechtmatige handelingen van voor die datum. In de statuten die kennelijk in mei 2003 golden, de op
30 oktober 1991 notarieel verleden statuten, is geen uitsluiting van de aansprakelijkheid opgenomen.
4.13
Een ander verweer dat KFPS heeft gevoerd is dat er sprake is van rechtsverwerking, omdat [appellante] er in 2003 niet actief op heeft toegezien dat het onderzoek naar de afstamming tot een definitief resultaat zou leiden. Door pas in 2017, veertien jaren later, KFPS verwijten te maken van haar handelwijze in 2003 wordt zij onredelijk benadeeld in haar bewijspositie, zo heeft KFPS gesteld.
Dat is echter een feit dat voor risico komt van KFPS. Door [appellante] niet al in mei 2003 te informeren is [appellante] er pas in de procedure voor de rechtbank Oost-Brabant achter gekomen dat er al in mei 2003 twijfels waren gerezen over de afstamming van [B] . [appellante] was in 2003 weliswaar op de hoogte van het onderzoek, maar hij behoefde er niet op toe te zien dat het op initiatief van KFPS gestarte onderzoek zou worden voltooid. De verantwoordelijkheid voor het afronden van het onderzoek lag bij KFPS en niet bij [appellante] . [appellante] mocht er bij het ontbreken van enig nader bericht van uitgaan dat het onderzoek met een voor hem positief resultaat was afgerond. KFPS heeft bovendien niet onderbouwd dat het in 2003 gebruikelijk was dat eigenaren standaard in kennis werden gesteld van het resultaat van het afstammingsonderzoek, zodat [appellante] zelf alert had moeten zijn toen hij geen bericht ontving. Dit verweer slaagt daarom evenmin.
4.14
De stelling van KFPS dat [appellante] wist dat in 2003 een onderzoek gaande was naar de afstamming van [B] en dat hem dat er niet van heeft weerhouden om verder te fokken met dit paard, snijdt geen hout. [appellante] wist wel van het onderzoek, maar hij hoefde zoals gezegd niet actief te informeren naar de uitkomsten daarvan. Hij mocht er op vertrouwen dat zolang hij geen bericht kreeg van KFPS de afstamming van [B] klopte.
4.15
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen moet worden geoordeeld dat KFPS aansprakelijk is voor de schade die [appellante] heeft geleden als gevolg van het feit dat KFPS hem in mei 2003 niet heeft geïnformeerd over de twijfels die waren ontstaan met betrekking tot de afstamming van [B] en dat de schade nader dient te worden opgemaakt bij staat. Het hof zal KFPS daartoe veroordelen.
4.16
Wat [appellante] verder nog heeft aangevoerd hoeft daarom niet meer te worden besproken.
4.17
De grieven slagen en het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van
10 april 2019 zal worden vernietigd.
4.18
KFPS zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg, als in hoger beroep.
De kosten van de procedure in eerste aanleg worden aan de zijde van [appellante] begroot op
€ 390,10 aan verschotten (kosten dagvaarding € 103,10 en griffierecht € 287,-) en € 1.900,50
(3,5 punten, tarief II, € 543,- per punt) aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
De kosten van de procedure in hoger beroep, waaronder de kosten van het incident, worden aan de zijde van [appellante] begroot op € 423,01 aan verschotten (kosten dagvaarding € 99,01 en griffierecht € 324,-) en € 3.222,- (3 punten, tarief II, € 1.074,- per punt) aan geliquideerd salaris voor de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten op de wijze zoals in het dictum vermeld.
4.19
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

5.De beoordeling van het verzoek in de zaak 200.262.943/02

5.1
Gelet op de uitkomst van de procedure in de zaak met nummer 200.262.943/01 moet worden geoordeeld dat [appellante] geen belang meer heeft bij het door hem gevraagde voorlopige getuigenverhoor.
5.2
Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
5.3
De kosten van deze procedure zullen worden gecompenseerd, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in de zaak met het nummer 200.262.943/01
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 10 april 2019,
en opnieuw recht doende:
verklaart voor recht dat KFPS tegenover [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld door hem in mei 2003 naar aanleiding van het analyserapport van 15 mei 2003 niet te informeren over de twijfel die was ontstaan over de juistheid van de opgegeven afstamming van [B] ;
veroordeelt KFPS tot vergoeding van de schade die is ontstaan als rechtstreeks gevolg van dit onrechtmatig handelen, nader op te maken bij staat;
veroordeelt KFPS in de kosten van de procedure gevallen aan de zijde van [appellante] , vastgesteld in eerste aanleg op € 390,10 aan verschotten en € 1.900,50 aan geliquideerd salaris voor de advocaat en in hoger beroep op € 423,01 aan verschotten en € 3.222,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat, te vermeerderen met € 157,- voor nasalaris van de advocaat en nogmaals € 82,- indien niet binnen veertien dagen na dagtekening aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de zaak met het nummer 200.262.943/02
wijst het verzoek af;
compenseert de kosten van de procedure in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door mrs. B.J.H. Hofstee, K.M. Makkinga en H.H.B. Vedder en is uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van
dinsdag 19 januari 2021 in bijzijn van de griffier.