ECLI:NL:GHARL:2021:4198

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
200.279.775/01 en 200.279.776/01 en 200.279.784/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag van de moeder na strafrechtelijke veroordeling voor kindermishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige, geboren in 2017. De moeder is strafrechtelijk veroordeeld voor kindermishandeling, wat heeft geleid tot ernstige zorgen over de veiligheid en het welzijn van het kind. De vader kreeg het ouderlijk gezag niet, omdat er ook over hem te veel zorgen waren. Het hof oordeelde dat het perspectief van het kind niet bij de ouders ligt en dat de GI (Gecertificeerde Instelling) als voogd moet worden aangesteld.

De procedure in eerste aanleg vond plaats bij de rechtbank Noord-Nederland, waar de rechtbank op 10 maart 2020 het ouderlijk gezag van de moeder beëindigde en de GI tot voogd benoemde. De moeder en de vader gingen in hoger beroep tegen deze beslissing. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 31 maart 2020 gehouden, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de raad voor de kinderbescherming en de GI.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstig is beschadigd door mishandelingen en verwaarlozing. De ouders zijn niet in staat gebleken om een veilig en stabiel opvoedklimaat te bieden. De moeder heeft verzocht om een deskundigenonderzoek naar haar mogelijkheden om de minderjarige te verzorgen, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat het belang van de minderjarige voorop staat en zij gebaat is bij continuïteit in haar huidige pleeggezin. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de overige verzoeken afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.279.775/01, 200.279.776/01 en 200.279.784/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 195153, 197585 en 197586)
beschikking van 29 april 2021
betreffende
[de minderjarige],
geboren [in] 2017.
Als verzoekers of andere belanghebbenden zijn door het hof in deze zaken aangemerkt
:

1.[de moeder] ,

wonende te [A] ,
ook te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Helmantel te Sappemeer;

2.[de vader] ,

wonende te [A] ,
ook te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.N. Bouwman te Utrecht (voorheen: mr. G. Meijer te Veendam);

3.de raad voor de kinderbescherming,

regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
ook te noemen: de raad;
4. de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
gevestigd te Groningen,
ook te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg in alle genoemde zaken naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 10 maart 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.279.775/01 (beëindiging gezag)
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift van de moeder met productie(s), ingekomen op 9 juni 2020;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep van de raad;
- het verweerschrift van de vader;
- een journaalbericht van mr. Helmantel van 21 juli 2020 met productie(s);
- een brief van de GI van 16 maart 2021 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Helmantel van 25 maart 2021 met productie(s).
In de zaak met zaaknummers 200.279.776/01 en 200.279.784/01 (hoofdverblijf, gezag, omgang)
2.2
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift van de vader met productie(s), ingekomen op 9 juni 2020;
- een journaalbericht van mr. Meijer van 30 juni 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Meijer van 7 juli 2020 met productie(s);
- een brief van de raad van 8 juli 2020;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep van de raad van 12 augustus 2020 met productie(s) en het inhoudelijk identieke stuk van de raad van 8 september 2020;
- de beschikking van dit hof van 13 augustus 2020;
- een brief van de GI van 16 maart 2021 met productie(s).
2.3
Bij voornoemde beschikking van 13 augustus 2020 heeft het hof beslist dat de vader als belanghebbende dient te worden aangemerkt in het hoger beroep van de beschikking van de rechtbank in de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder nummers 197585 en 197586, welke zaken bij de rechtbank zijn ingeleid met een verzoekschrift van de raad. De zaak die bij de rechtbank is geregistreerd met nummer 195153 is bij de rechtbank ingeleid met een verzoekschrift van de vader.
2.4
Bij het hof heeft de mondelinge behandeling van de drie zaken gelijktijdig plaatsgevonden op 31 maart 2020. De ouders zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Verder zijn verschenen [B] namens de raad en [C] namens de GI. Aan [D] , de hulpverleenster van de moeder, is bijzondere toegang tot de zitting verleend.

3.De feiten

3.1
[de minderjarige] is geboren uit de affectieve relatie tussen de ouders die tot in januari 2019 heeft geduurd. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder oefende van rechtswege het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Op 19 juli 2019 zijn lichamelijke verwondingen bij [de minderjarige] geconstateerd. In de daaropvolgende dagen heeft [de minderjarige] diverse (medische) onderzoeken gehad en is zij - op vrijwillige basis - ondergebracht bij een crisispleeggezin.
3.3
Op 24 juli 2019 heeft Veilig Thuis op basis van de uitkomsten van de onderzoeken die bij [de minderjarige] zijn gedaan, melding gedaan bij de politie Noord-Groningen, in verband met het vermoeden van toegebracht letsel door kindermishandeling.
3.4
Op 25 juli 2019 heeft het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling (LECK) aan Veilig Thuis advies uitgebracht waarin het LECK tot de conclusie komt, samengevat weergegeven, dat sprake is van ernstig lichamelijk letsel bij [de minderjarige] . Dit letsel kan niet worden verklaard door één enkele krachtsinwerking. Het LECK heeft geconcludeerd dat het veel waarschijnlijker gaat om toegebracht letsel dan om accidenteel letsel.
3.5
[de minderjarige] is op 25 april 2020 geplaatst in een perspectiefbiedend pleeggezin van [E] .
3.6
Op 29 augustus 2019 is de moeder door de politie aangehouden op verdenking van
het toebrengen van letsel na kindermishandeling van [de minderjarige] in de periode van 12 juli tot 19 juli 2019. De strafrechter van de rechtbank heeft de moeder op 24 januari 2020 voor deze mishandeling veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 80 uur en voorwaardelijk één maand gevangenisstraf, met een proeftijd van 3 jaren. De moeder is op 4 februari 2020 in hoger beroep gegaan tegen deze veroordeling. Voor zover het hof bekend, is hierop nog geen beslissing gegeven.
3.7
Op 3 maart 2020 heeft de raad gerapporteerd aan de rechtbank.
3.8
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier nog van belang, het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd, de GI tot voogd benoemd en de verzoeken van de vader betreffende het ouderlijk gezag, het hoofdverblijf en de zorg/omgangsregeling, alsmede de subsidiaire verzoeken van de raad (ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing), afgewezen.

4.Waar gaat het nu nog over in hoger beroep?

4.1
Aan het hof liggen nog de volgende vragen voor:
- dient het gezag van de moeder te worden beëindigd?
- dient te worden onderzocht of de moeder [de minderjarige] kan verzorgen en opvoeden?
- dient de vader (mede) met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] te worden belast?
- dient [de minderjarige] , voor het geval de moeder het ouderlijk gezag behoudt en/of de vader (mede) met het ouderlijk gezag wordt belast, onder toezicht gesteld te worden van de GI en uit huis geplaatst te worden in een voorziening voor pleegzorg?
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de raad af te wijzen zodat zij het ouderlijk gezag behoudt, althans te bepalen dat door een geschikte instantie de mogelijkheden van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] door de moeder worden onderzocht, bijvoorbeeld door middel van een ouderschapsbeoordeling bij [F] in [G] .
4.3
De vader is ook in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking en heeft ter zitting bij het hof zijn verzoek gewijzigd en nader toegelicht. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen ten aanzien van de beslissing tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder, de beschikking te vernietigen voor het overige en te bepalen dat hij (primair, voor het geval de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder in stand blijft) alleen dan wel (subsidiair, voor het geval de moeder het ouderlijk gezag behoudt) samen met de moeder met het ouderlijk gezag wordt belast. De verzoeken van vader ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de contactregeling worden door de vader niet langer gehandhaafd.
4.4
De raad voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad is op zijn beurt (voorwaardelijk) in hoger beroep gekomen en verzoekt het hof (zo heeft de raad het verzoek ter zitting desgevraagd nader geduid), als het hof het ouderlijk gezag van de moeder in stand laat, of als het hof de vader (al dan niet samen met de moeder) met het ouderlijk gezag belast, het (in eerste aanleg gedane subsidiaire) verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van [de minderjarige] toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en - na eigen onderzoek - tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige] dient te worden beëindigd. Daarnaast is het hof van oordeel dat in die situatie niet de vader met het ouderlijk gezag moet worden belast maar dat de GI de voogd van [de minderjarige] moet zijn. Het hof zal uitleggen waarom deze beslissingen in het belang van [de minderjarige] worden geacht.
5.2
[de minderjarige] is een kwetsbaar jong meisje dat zowel lichamelijk als geestelijk ernstig is beschadigd als gevolg van mishandelingen en verwaarlozing. Los van de vraag hoe en door wie [de minderjarige] zo beschadigd is geraakt, en of de moeder ook in hoger beroep zal worden veroordeeld voor kindermishandeling, staat vast dat [de minderjarige] niet is beschermd tegen dat wat haar is aangedaan en dat zij daarnaast in haar verzorging ernstig is tekortgekomen. [de minderjarige] laat signalen zien die nader moeten worden onderzocht en waarvoor zij nog behandeld moet worden, waarbij in ieder geval wordt gedacht aan traumabehandeling.
5.3
[de minderjarige] krijgt in het (perspectiefbiedende) pleeggezin de veiligheid, rust en grenzen die zij nodig heeft om te verwerken wat zij heeft meegemaakt, om te kunnen worden behandeld en om zich positief te kunnen ontwikkelen. [de minderjarige] maakt inmiddels stapjes vooruit, maar de kwetsbaarheid en het gedrag van [de minderjarige] zijn nog steeds zorgelijk. Zo is [de minderjarige] gespannen en doet zij uitlatingen die zorgelijk zijn, zoals “Doe je mij geen pijn?”. Het is in het belang van [de minderjarige] dat zij wordt behandeld en hulp krijgt bij haar problemen, dat zij zich in een veilige omgeving kan hechten aan haar opvoeders en dat zij de mogelijkheid krijgt om te herstellen van de opgelopen schade.
5.4
De raad heeft geconcludeerd dat de beide ouders met grote problemen kampen. Zij hebben niet de vaardigheden en verkeren niet in de omstandigheden die nodig zijn om [de minderjarige] op korte termijn een fysiek en emotioneel veilig (pedagogisch) klimaat te bieden. Ten tijde van het raadsonderzoek stonden bij de ouders de belangen van [de minderjarige] niet op de voorgrond. Zij beschuldigden elkaar van de bij [de minderjarige] vastgestelde verwondingen, waarvoor de moeder door de rechtbank is veroordeeld. Volgens de raad is de moeder een kwetsbare vrouw met een benedengemiddeld intelligentieniveau en een belaste jeugd. De kwetsbaarheid van moeder komt onder andere tot uiting in beïnvloedbaarheid, onzekerheid en het niet begrijpen van zaken. De raad heeft grote twijfels of de impact en gevolgen van de gebeurtenissen voor [de minderjarige] te begrijpen zijn voor de moeder en de vader en of zij zich voldoende in [de minderjarige] 's situatie kunnen verplaatsen. De raad heeft daarnaast bij de vader zorgen over zijn leefsituatie, zijn (soft)drugsgebruik, zijn schulden en het negatieve en onveilige gedrag dat hij heeft laten zien. Ook de vader heeft een belaste jeugd gehad. Ter zitting bij het hof heeft de raad aangegeven dat bij de raad de zorgen over [de minderjarige] en de ouders onverminderd aanwezig zijn.
5.5
Het hof deelt de zorgen van de raad Anders dan de ouders stellen, zijn bij beide ouders zodanige beperkingen en risico’s aanwezig in relatie tot de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , dat zij niet in staat zijn [de minderjarige] een veilig thuis te bieden. Het hof verwacht niet dat de ouders later wel in staat zullen zijn om [de minderjarige] een veilige opvoedsituatie te bieden, in ieder geval niet binnen een termijn die aanvaardbaar is voor [de minderjarige] . Het perspectief van [de minderjarige] ligt dan ook niet meer bij (één van) de ouders.
5.6
De moeder heeft op grond van artikel 810a Rv verzocht om een deskundigen-onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden van de moeder om [de minderjarige] te verzorgen en op te voeden. De raad heeft aangegeven dat naast alle onderzoeken die hebben plaatsgevonden, in een eerder stadium een ouder-kindopname is overwogen. Volgens de raad heeft een ouder-kindopname destijds niet kunnen plaatsvinden omdat de raad [de minderjarige] te kwetsbaar vond voor een dergelijk onderzoek. De raad heeft aangegeven dat de aanvaardbare termijn inmiddels is verstreken en dat [de minderjarige] nog steeds te kwetsbaar is voor een onderzoek.
Het hof is net als de raad van oordeel dat het belang van [de minderjarige] zich verzet tegen het gelasten van het verzochte onderzoek. Zoals hiervoor al is uitgelegd, is [de minderjarige] ernstig beschadigd geraakt en is zij gebaat bij continuering van de huidige stabiele plek bij de pleegouders. Terugplaatsing is, gelet op de kind- en ouderfactoren, niet meer aan de orde. Een deskundigenonderzoek kan dan ook niet mede tot beslissing van de zaak leiden. Het hof wijst het verzoek van de moeder hiertoe af.
5.7
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, komt het hof niet toe aan het voorwaardelijke verzoek van de raad om [de minderjarige] onder toezicht te stellen en een machtiging tot haar uithuisplaatsing te verlenen.

6.De slotsom

Het hof is van oordeel dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen en dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de GI de voogd blijft. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen en de overige verzoeken afwijzen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 10 maart 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, M.P. den Hollander en C. Koopman, bijgestaan door mr. T. van der Veen als griffier, en is op 29 april 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.