In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De betrokkene was eerder veroordeeld voor het telen van hennep, wat in strijd is met de Opiumwet. Het hof heeft het door de betrokkene genoten voordeel geschat op € 51.585,92, en de verplichting opgelegd om een bedrag van € 50.974,17 aan de Staat te betalen wegens dit wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak is behandeld op de zitting van 19 april 2021, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. De advocaat-generaal stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat moest worden op € 206.532,68, terwijl de verdediging betoogde dat er geen ontneming plaats moest vinden. Het hof heeft de argumenten van de verdediging niet gevolgd en is uitgegaan van de standaardnormen voor de berekening van het voordeel. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene uit zijn hennepkwekerij financieel voordeel heeft genoten, en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op het eerder genoemde bedrag. Het hof heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden, maar heeft geoordeeld dat deze schending voldoende is gecompenseerd door de strafvermindering in de gelijktijdig behandelde strafzaak.