ECLI:NL:GHARL:2021:4191

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
21-002624-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepkwekerijzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De betrokkene was eerder veroordeeld voor het telen van hennep, wat in strijd is met de Opiumwet. Het hof heeft het door de betrokkene genoten voordeel geschat op € 51.585,92, en de verplichting opgelegd om een bedrag van € 50.974,17 aan de Staat te betalen wegens dit wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak is behandeld op de zitting van 19 april 2021, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. De advocaat-generaal stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat moest worden op € 206.532,68, terwijl de verdediging betoogde dat er geen ontneming plaats moest vinden. Het hof heeft de argumenten van de verdediging niet gevolgd en is uitgegaan van de standaardnormen voor de berekening van het voordeel. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene uit zijn hennepkwekerij financieel voordeel heeft genoten, en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op het eerder genoemde bedrag. Het hof heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden, maar heeft geoordeeld dat deze schending voldoende is gecompenseerd door de strafvermindering in de gelijktijdig behandelde strafzaak.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002624-19
Uitspraak d.d.: 3 mei 2021
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 7 mei 2019 met parketnummer 18-950079-16 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De betrokkene heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkende dat aan betrokkene de verplichting wordt opgelegd om een bedrag van € 206.532,68 aan de Staat te betalen wegens verkregen wederrechtelijk voordeel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman, mr. M.G. Cantarella, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 219.296,00 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 206.532,68 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 3 mei 2021 (parketnummer 21-006942-18) ter zake van (onder meer) ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ – te weten: het telen van hennep – veroordeeld tot straffen.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van
€ 50.974,17.
Het hof komt als volgt tot deze schatting:
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal gaat gelet op de aanwezige indicatoren uit van vier eerdere oogsten. De berekening van het voordeel dient te worden gebaseerd op de standaardnormen. De verklaring van betrokkene van hij één oogst heeft gehad van 2,2 kilogram, die hij heeft verkocht voor
€ 3.000,00 per kilogram, acht het de advocaat-generaal niet aannemelijk.
Standpunt verdediging
Door en namens betrokkene is primair bepleit dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt afgewezen. Subsidiair is aangevoerd dat het bedrag op nihil wordt gesteld.
Aangevoerd is dat er in lijn van de zogenaamde Geerings-jurisprudentie geen ruimte is om te ontnemen ter zake van de periode tussen 1 november 2015 tot 1 juni 2016, nu betrokkene daarvoor niet is veroordeeld, maar wel vervolgd. Het rapport, dat ten grondslag ligt aan de ontneming, bevat onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat betrokkene voordeel heeft verkregen door middel van eerdere oogsten in het verleden. Dit rapport is dusdanig slecht dat het niet als deugdelijke grondslag voor enige ontneming kan dienen. Nergens blijkt uit dat er na januari 2015 vier oogsten zijn geweest.
Door de verdediging is verder aangevoerd dat er slechts één oogst is geweest van 2,2 kilogram. De oogst is verkocht voor slechts € 3.000,00 per kilo. Dit is het maximaal te ontnemen bedrag minus de kosten.
Oordeel hof
Aantal oogsten
Gelet op de geconstateerde indicatoren voor een eerdere oogst zoals vermeld in het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij (hierna: het rapport) gaat het hof, zoals ook is verklaard door betrokkene, uit van één eerdere oogst. Het hof acht op basis van de in dit rapport genoemde indicatoren niet voldoende aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van meer dan één eerdere oogst. De bevindingen van het financieel onderzoek maken dit oordeel dit niet anders.
Opbrengst
Het hof acht de verklaring van betrokkene voor zover inhoudende dat de opbrengst van de oogst slechts 2,2 kilogram bedroeg en is verkocht voor € 3.000,00 per kilogram, niet aannemelijk geworden. Deze verklaring is op geen enkele manier onderbouwd. Ook het dossier bevat geen aanknopingspunten voor deze stelling. In tegendeel, de kwekerij was zeer professioneel aangelegd, waarbij zelfs gebruik werd gemaakt van computers om de PH-waarde van het water, de temperatuur en het CO2-gehalte in de kweekruimte te regelen.
Het hof neemt de standaardnormen uit het rapport van het Functioneel Parket Afpakken als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat. Het hof ziet geen reden om van deze normen af te weken.
Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat het hof uit van 517 planten, zoals volgt uit het rapport.
In de kweekruimte stonden 15 planten per m2. Onder deze omstandigheden is volgens het rapport van het Functioneel Parket Afpakken de gemiddelde opbrengst 28,2 gram hennep per plant. De totale opbrengst aan hennep (per oogst) bedraagt dan: 517 planten x 28,2 gram = 14,57 kilogram hennep.
Uitgaande van een conform het rapport van het Functioneel Parket Afpakken gemiddelde verkoopprijs van € 4.070,00 per kilogram bedraagt de bruto opbrengst
€ 59.299,90(14,57 kilogram x € 4.070,00).
Kosten
Het hof gaat uit van de (gemiddelde) kosten zoals vastgesteld in het rapport van het Functioneel Parket Afpakken, te weten:
517 hennepstekken x € 3,81 kosten per stek € 1.969,77
517 planten x € 3,88 variabele kosten € 2.005,96
Afschrijvingskosten
€ 350,00 +
€ 4.325,73
Daarnaast begroot het hof de door betrokkene betaalde kosten van [naam] op € 4.000,00, bestaande uit de stroomkosten voor één oogst. Van overige kosten is niets gesteld of gebleken.
De totale kosten worden op
€ 8.325,73(€ 4.325,73 + € 4.000,00) geschat.
Berekening wederechtelijk verkregen voordeel
Het netto wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gesteld op:
Bruto opbrengst
€ 59.299,90
Totale kosten
€ 8.325,73

Totaal € 50.974,17

De verplichting tot betaling aan de Staat
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden, zoals ook is vastgesteld in de strafzaak.
Het hof is van oordeel dat deze geconstateerde schending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM aangezien in de gelijktijdig behandelde strafzaak strafvermindering wordt toegepast op grond van overschrijding van de redelijke termijn.
Op grond van het voorgaande zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 50.974,17 (vijftigduizend negenhonderdvierenzeventig euro en zeventien cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 50.974,17 (vijftigduizend negenhonderdvierenzeventig euro en zeventien cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1019 dagen.
Aldus gewezen door
mr. A.H. Toe Laer, voorzitter,
mr. L.G. Wijma en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 3 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.