ECLI:NL:GHARL:2021:4188

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
21-002407-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens bedreiging en belediging van een ambtenaar tijdens coronacrisis

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling, maar was in hoger beroep gekomen tegen een veroordeling voor bedreiging van een ambtenaar, hoofdagent van de politie, door in zijn richting te hoesten en daarbij de woorden 'Haha, Corona' te roepen. Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 19 april 2021 en heeft de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van acht weken had geëist, waarvan vier weken voorwaardelijk, en een schadevergoeding van € 650,- voor de benadeelde partij.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 april 2020 is aangehouden na een melding van een mede-flatbewoonster. Tijdens de aanhouding hoestte de verdachte in de richting van de benadeelde partij en riep hij 'Haha, Corona'. De verdediging betwistte echter dat de verdachte opzettelijk in de richting van de benadeelde partij heeft gehoest en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor opzet. Het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk de benadeelde partij heeft bedreigd of beledigd. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.

De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere veroordeling van de politierechter voor de bedreiging niet in stand blijft, en dat de verdachte niet schuldig wordt verklaard. De vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen, en de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt worden op nihil begroot.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002407-20
Uitspraak d.d.: 3 mei 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 20 juli 2020 met parketnummer 18-116436-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van acht weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ad € 650,- wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. L.I. Veenstra, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 20 juli 2020 (onder meer) vrijgesproken van de onder 2 tenlastegelegde mishandeling.
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen deze vrijspraak, kan verdachte daarin niet worden ontvangen, nu daartegen op grond van het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep mogelijk is. Het hof zal verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij voornoemd vonnis vrijgesproken van de onder 2 tenlastegelegde mishandeling. Verdachte is veroordeeld ter zake van de onder 1 primair tenlastegelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht tot een gevangenisstraf van twaalf weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 27 april 2020 te [plaats] [benadeelde partij] (hoofdagent van Politie, eenheid Noord-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, door
- op korte afstand, in en/of in de richting van het gezicht van die [benadeelde partij] te hoesten/kuchen en/of
- ( hierbij) te roepen/die [benadeelde partij] toe te voegen de woorden "Haha, Corona",
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 27 april 2020 te [plaats] opzettelijk een ambtenaar, te weten
[benadeelde partij] , zijnde Hoofdagent van Politie, eenheid Noord-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door
- op korte afstand, in en/of in de richting van het gezicht van die [benadeelde partij] te hoesten/kuchen en/of
- ( hierbij) te roepen/die [benadeelde partij] toe te voegen de woorden `Haha, Corona’,
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot veroordeling ter zake van de onder 1 primair tenlastegelegde bedreiging. Op grond van de aangifte van [benadeelde partij] en de verklaringen van getuigen [getuige1] , [getuige2] en [getuige3] kan worden vastgesteld dat verdachte hard in de richting van aangever heeft gehoest en daarbij riep: ‘Haha, Corona’. Verdachte had ook naar de grond kunnen hoesten, maar heeft dat niet gedaan.
Door en namens verdachte is algehele vrijspraak bepleit. Door de raadsvrouw is aangevoerd dat ernstig moet worden getwijfeld of het hoesten in het gezicht en het zeggen van ‘Haha Corona’ wel in de door aangever gestelde context heeft plaatsgevonden. Daarnaast is het de vraag of de woorden ‘Haha Corona’ wel een bedreiging kunnen opleveren. Er is bovendien onvoldoende bewijs om te komen tot het opzet van verdachte op de tenlastegelegde bedreiging.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 27 april 2020 is verdachte aangehouden naar aanleiding van een (valse) melding van een mede-flatbewoonster. De aanhouding vindt plaats op de galerij van de tiende verdieping van de flat waar verdachte woont. Bij zijn aanhouding is verdachte – die gehoor gaf aan de aanwijzingen – geboeid, met zijn handen op zijn rug. Volgens verbalisanten [getuige1] en [getuige2] van de KMAR, die bij de aanhouding aanwezig waren, zag verdachte er niet gezond uit. Ook hoorden zij hem hoesten.
Verbalisanten [getuige3] en [benadeelde partij] komen ter plaatse op het moment dat [getuige1] en [getuige2] verdachte al geboeid hebben. Er staan op dat moment meerdere collega’s op de galerij. Verbalisant [benadeelde partij] voegt zich bij de collega’s van de KMAR die verdachte aan het einde van de galerij tegen de muur aan houden. Op een gegeven moment hoort hij dat verdachte vertelt dat hij twee weken thuis in isolatie heeft gezeten met zijn vriendin, omdat hij mogelijk besmet was met het Covid-19 (corona)virus. Hierop is [benadeelde partij] naar de vriendin van verdachte gegaan, die bevestigde dat zijzelf en verdachte thuis hadden gezeten, omdat zij corona-gerelateerde klachten hadden. Vervolgens is [benadeelde partij] met meerdere collega’s de woning uitgegaan en is hij opnieuw naar de collega’s van de KMAR gelopen. [benadeelde partij] zag dat verdachte in zijn richting keek. Vervolgens hoestte verdachte en zei: ‘Haha Corona’.
Verdachte betwist dat hij opzettelijk in de richting van aangever [benadeelde partij] heeft gehoest.
Op grond van het bovenstaande komt het hof – evenals de verdediging – tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte opzettelijk in de richting van het gezicht van aangever [benadeelde partij] heeft gehoest. Hierbij betrekt het hof in het bijzonder dat verdachte de verbalisanten juist erop heeft geattendeerd dat hij mogelijk corona had gehad en twee weken in quarantaine had gezeten. Bovendien hoestte verdachte, die er ‘niet gezond’ uitzag, ook voordat verbalisant [benadeelde partij] bij hem kwam staan. Doordat verdachte op het moment van hoesten geboeid was, was het voor hem onmogelijk om in zijn elleboog te hoesten. De afstand van verdachte tot aangever en de leden van de KMAR was kort, omdat zij zich op een smalle flatgalerij bevonden. Onder deze omstandigheden acht het hof niet bewezen dat verdachte opzet had op het bedreigen, dan wel beledigen van aangever door in zijn richting te hoesten. Dat verdachte na het hoesten ‘Haha Corona’ heeft gezegd, maakt dit oordeel niet anders.
Het bovenstaande leidt ertoe dat het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet is bewezen en dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 650,00, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 3 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier, de voorzitter en de oudste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.