ECLI:NL:GHARL:2021:4151

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
21-005523-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake verkeersfeiten met letsel en schade

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1974 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor verkeersfeiten die plaatsvonden op 6 september 2017. De verdachte had als bestuurder van een personenauto een fietser aangereden, waardoor letsel aan de fietser en schade aan goederen was ontstaan. Daarnaast had zij de plaats van het ongeval verlaten en bestuurde zij een voertuig zonder geldig rijbewijs. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 700,- subsidiair 14 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken voor de andere feiten. Het hof oordeelde dat de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar had gebracht en dat er sprake was van eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de aard en ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005523-19
Uitspraak d.d.: 30 april 2021
VERSTEK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 17 oktober 2019 met parketnummer 18-018326-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 20 augustus 2020 en 16 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis, bewezenverklaring van het tenlastegelegde en veroordeling ter zake van
  • feit 1: tot een voorwaardelijke geldboete van € 700,- subsidiair 14 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren;
  • feiten 2 en 3: tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte bij vonnis van 17 oktober 2019 veroordeeld tot
  • feit 1: een voorwaardelijke geldboete van € 700,- subsidiair 14 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren;
  • feiten 2 en 3: een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 6 september 2017 te [plaats] als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [de weg]
 haar snelheid niet zodanig heeft geregeld dat zij in staat was om haar voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, en/of
 een personenauto heeft bestuurd die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud verkeerde en ten aanzien van de remmen een technisch gebrek vertoonde, en/of
 de voor haar bestemde aanwijzingen en verkeerstekens die een verbod inhielden, te weten een geslotenverklaring (bord C1), heeft genegeerd,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, immers is zij tegen een fietser aangereden/gebotst, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht;
2.
zij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in [plaats] op/aan [de weg] , op of omstreeks 6 september 2017, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [naam] ) letsel en/of schade is toegebracht;
3.
zij op of omstreeks 6 september 2017, te [plaats] , terwijl zij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op haar naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan haar daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [de weg] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij op 6 september 2017 te [plaats] als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [de weg]
  • haar snelheid niet zodanig heeft geregeld dat zij in staat was om haar voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, en
  • een personenauto heeft bestuurd die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud verkeerde en ten aanzien van de remmen een technisch gebrek vertoonde, en
  • de voor haar bestemde aanwijzingen en verkeerstekens die een verbod inhielden, te weten een geslotenverklaring (bord C1), heeft genegeerd,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, immers is zij tegen een fietser aangereden/gebotst, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht;
2.
zij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in [plaats] op/aan [de weg] , op 6 september 2017, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar zij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [naam] ) letsel en schade is toegebracht;
3.
zij op 6 september 2017, te [plaats] , terwijl zij wist dat een op haar naam gesteld rijbewijs voor categorie B ongeldig was verklaard en aan haar daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, [de weg] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de financiële draagkracht van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte reed op 6 september 2017 in een auto op [de weg] in [plaats] . De auto verkeerde op dat moment rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud omdat er geen remvloeistof meer in de auto zat. Verdachte was hiervan op de hoogte en wist dat het voertuig niet meer adequaat kon afremmen. [de weg] was op 6 september 2017 voor doorgaand verkeer afgesloten. Voorafgaand aan de daadwerkelijke afsluiting waren borden en hekken met (onder meer) de melding ‘doorgaand verkeer gestremd’ en voorzien van een geslotenverklaring (Bord C1), dwars op de rijbaan geplaatst. Verdachte reed met een zodanige snelheid dat zij niet tijdig kon remmen voor deze hekken en is op de gesloten weg doorgereden. Daar is zij in botsing gekomen met een fietser. De auto is doorgereden en uiteindelijk ter hoogte van een volgende afzetting tot stilstand gekomen. Vervolgens is verdachte uit de auto gestapt en weggevlucht. Verdachte beschikte op dat moment niet over een geldig rijbewijs.
Door aldus te handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en letsel aan een derde en schade aan goederen toegebracht.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 maart 2021 is gebleken dat verdachte eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk tot een straf en/of maatregel is veroordeeld, onder meer ter zake van het rijden zonder geldig rijbewijs en het veroorzaken van gevaar of hinder op de weg.
De advocaat-generaal heeft ter zake van feit 1 een voorwaardelijke geldboete van € 700,- subsidiair 14 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren gevorderd, en ter zake van de feiten 2 en 3 een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
Mede vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte, die blijken uit de reclasseringsrapportages van 15 december 2020 en 24 februari 2021, is het hof van oordeel dat een passende bestraffing kan worden gevonden in oplegging van:
- feit 1: een voorwaardelijke geldboete van € 700,- subsidiair 14 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren;
- feiten 2 en 3: een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 5, 7, 9, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-018326-18 onder onder 2 en onder 3 bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 700,00 (zevenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. J.J. Beswerda, voorzitter,
mr. P.W.J. Sekeris en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 30 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.