ECLI:NL:GHARL:2021:4149

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
21-007128-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor beïnvloeding van getuigen in verkeersongeval

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1981 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had op 24 december 2018 hoger beroep ingesteld tegen een eerder vonnis. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een zitting op 16 april 2021. De verdachte was beschuldigd van het beïnvloeden van getuigen in een verkeersongeval dat plaatsvond op 8 april 2013. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk getuigen had gevraagd om een ontlastende verklaring af te leggen over zijn betrokkenheid bij het ongeval, wat de vrijheid van de getuigen om naar waarheid te verklaren beïnvloedde.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd met betrekking tot de verjaring van de vervolging voor twee andere tenlastegelegde overtredingen, omdat het recht tot strafvordering hiervoor was vervallen. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan het beïnvloeden van getuigen, wat werd gekwalificeerd als een strafbaar feit. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee weken op, wat in overeenstemming was met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de zaak. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de vrijheid van getuigen om onbelemmerd te kunnen verklaren in het kader van een strafrechtelijk onderzoek.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007128-18
Uitspraak d.d.: 30 april 2021
VERSTEK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 19 februari 2015 met parketnummer 16-055983-14
in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis op 24 december 2018 hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 april 2021.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging wegens verjaring ter zake van de onder 2 en 3 tenlastegelegde overtredingen en veroordeling ter zake van het onder 1 tenlastegelegde misdrijf tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen in verband met de verjaring van het recht tot vervolging ter zake van de onder 2 en 3 tenlastegelegde overtredingen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 8 april 2013, te [plaats] , althans in het arrondissement
Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, opzettelijk mondeling zich jegens een of meerdere perso(o)n(en) heeft geuit, kennelijk om diens/hun vrijheid, om naar waarheid of geweten ten overstaan van een ambtenaar (van politie) een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft hij (twee) getuige(n) van het verkeersongeval (in het Marokkaans en/of Arabisch en/of het Nederlands) gevraagd te verklaren dat zijn vrouw, althans een ander, de bestuurder was van de personenauto ten tijde van het verkeersongeval en/of dat zijn/een vrouw is weggerend van de plaats van het ongeval;
2.
hij, op of omstreeks 8 april 2013, te [plaats] , althans in het arrondissement
Midden-Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [de weg] , het door hem bestuurde voertuig onvoldoende onder controle heeft gehouden, immers heeft hij met het (de) rechterwiel(en) in de berm gereden en/of vervolgens naar links gestuurd en/of gemanoeuvreerd en/of gereden, waarna een aanrijding ontstond tussen het door hem bestuurde voertuig en een op de linkerrijstrook rijdend voertuig, waarbij (licht) letsel aan personen is ontstaan en/of schade aan goederen is toegebracht, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
3.
hij, op of omstreeks 8 april 2013, te [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), heeft gereden op de weg, [de weg] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging ter zake van de

onder 2 en 3 tenlastegelegde overtredingen

Artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bepaalt - voor zover hier van belang - dat het recht tot strafvordering vervalt door verjaring in drie jaren voor alle overtredingen.
Artikel 72 Sr bepaalt dat elke daad van vervolging de verjaring stuit en dat na de stuiting een nieuwe verjaringstermijn aanvangt. Het recht tot strafvordering vervalt evenwel ten aanzien van overtredingen na tien jaren.
Uit de processtukken blijkt dat drie jaren ná de door de officier van justitie op 22 oktober 2015 gedane “Mededeling Uitspraak” niet een de verjaring stuitende daad van vervolging heeft plaatsgevonden. Het recht tot strafvordering ter zake van de onder 2 en 3 tenlastegelegde overtredingen is dan ook op 22 oktober 2018 vervallen. Daarom dient het openbaar ministerie ter zake van deze overtredingen niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 april 2013 te [plaats] opzettelijk mondeling zich jegens meerdere personen heeft geuit, kennelijk om hun vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een ambtenaar van politie een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft hij twee getuigen van het verkeersongeval gevraagd te verklaren dat zijn vrouw de bestuurder was van de personenauto ten tijde van het verkeersongeval en dat zijn vrouw is weggerend van de plaats van het ongeval.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 8 april 2013 schuldig gemaakt aan beïnvloeding van twee getuigen van het op genoemde datum plaats gehad hebbende verkeersongeval. Hij heeft getracht deze getuigen te bewegen tot het bij de politie afleggen van een ontlastende verklaring over zijn betrokkenheid bij genoemd verkeersongeval. Hij heeft - in strijd met de waarheid - de getuigen gevraagd te verklaren dat zijn vrouw de bestuurder was van de personenauto ten tijde van het verkeersongeval en dat zij is weggerend van de plaats van het ongeval.
Door aldus te handelen heeft verdachte de beide getuigen beperkt in hun vrijheid om onbelemmerd een verklaring af te leggen.
Hieruit leidt het hof af dat verdachte kennelijk onvoldoende doordrongen is van het belang dat personen die hun maatschappelijke plicht of functie vervullen dit ongehinderd moeten kunnen doen.
Op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan acht het hof - overeenkomstig de beslissing van de politierechter en de vordering van de advocaat-generaal - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 285a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde
niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 30 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.