Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De motivering van de beslissing
Wanneer er nu iets met pleegouders zou gebeuren waardoor zij niet voor de kinderen kunnen zorgen, dan zou de heer [C] zonder twijfel de kinderen bij moeder plaatsen..’ Ten tweede wordt in het raadsrapport enerzijds gesteld dat er geen zicht is op de opvoedvaardigheden van de moeder, maar anderzijds dat dit de moeder niet verweten kan worden. Moeder voert aan dat, mede dankzij haar vasthoudendheid er inmiddels sinds maart ook in [A] opvoedondersteuning ingezet wordt.. De eerste bevindingen zijn positief. Het is een belangrijke indicatie die in positieve zin bijdraagt aan de conclusie dat een thuisplaatsing wel degelijk gaat slagen. Ten derde wordt feitelijk als enig beletsel nog beschouwd het feit dat het netwerkpleeggezin in [B] woont en de moeder in [A] . Bij een woning in (de omgeving van) [B] zou volgens de raad een thuisplaatsing goed mogelijk zijn, omdat de kinderen dan in hun bekende omgeving kunnen blijven en naar school blijven gaan. Het wrange voor de moeder is, zo stelt zij, dat dit misschien een onmogelijke missie gaat worden. De woningmarkt zit volledig op slot, wachttijden zijn lang en urgenties niet mogelijk. De moeder spant zich in maar kan geen garanties geven. De vraag is of het enkele feit dat de moeder mogelijk geen woning kan vinden in of nabij [B] redengevend kan en mag zijn om uitsluitend om die reden het perspectief bij het netwerkpleeggezin te leggen. Dat gaat naar de opvatting van de moeder te ver. Die voorwaarde is niet eerder gesteld en is ook in strijd met de Ibrahim- uitspraak van het EHRM van 17 december 2019 (15379/16). Uit de rapportage van de raad volgt niet dat de kinderen een eventuele verhuizing niet aan zouden kunnen terwijl dat wel de gestelde voorwaarde was (het aankunnen van de breuk met pleegouders). Vorenstaande brengt de moeder tot de conclusie dat toewerken naar een thuisplaatsing mogelijk moet zijn. Een start op school in september zou daarbij een ijkpunt kunnen zijn. De moeder is de aangewezen persoon om de kinderen verder op te voeden. De kinderen kunnen zeer regelmatig contact blijven houden met pleegouders.