ECLI:NL:GHARL:2021:4106

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
21-003468-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van zware mishandeling met blijvend letsel en strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van zware mishandeling, gepleegd op 9 juni 2019, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, waaronder een neusfractuur en oogkasfractuur. Het hof heeft vastgesteld dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, maar heeft geoordeeld dat niet bewezen is dat de verdachte dit letsel tezamen met anderen heeft toegebracht. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uren, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding deels toegewezen, waarbij het hof de hoogte van de schadevergoeding heeft beoordeeld op basis van de aard en ernst van het letsel en de impact op het slachtoffer. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij vastgesteld op € 2.627,68, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003468-20
Uitspraak d.d.: 29 april 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 30 september 2020 met parketnummer 18-263502-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren alsmede toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 4127,68 euro. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.H. Wormmeester, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte ter zake van zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan
4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden
-kort gezegd- dat veroordeelde zich onder toezicht zal stellen van de reclassering en zal meewerken aan behandeling door de AFPN of een soortgelijke instelling.
De politierechter heeft voorts de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] deels toegewezen tot een bedrag van 2.627,68 euro vermeerderd met de wettelijke rente alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring en andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
verdachte op of omstreeks 9 juni 2019, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door die [benadeelde partij] meermalen, in elk geval eenmaal, al dan niet met (een) tot vuist gebalde hand(en) in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of diens lichaam, te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen;
subsidiair
verdachte op of omstreeks 9 juni 2019, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [adres] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] , welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen en/of trappen en/of schoppen, in het gezicht, althans tegen het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde partij] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Het hof stelt vast dat door de verdachte aan het slachtoffer letsel, onder meer een neusfractuur en oogkasfractuur, is toegebracht. Het slachtoffer is een nacht ter observatie opgenomen geweest in het ziekenhuis.
Ten tijde van de behandeling in hoger beroep is gebleken dat nog steeds sprake is van restletsel. Het rechteroog van het slachtoffer is iets naar beneden gezakt in de oogkas. Om dit te herstellen is een operatie nodig waarbij een plaatje onder het oog wordt aangebracht. Het slachtoffer is meerdere malen bij de afdeling oogheelkunde van het ziekenhuis voor controle geweest. Dit letsel is zonder een operatie blijvend van aard.
Het slachtoffer heeft door het oogletsel gedurende een aantal weken niet zijn normale beroepsbezigheden kunnen verrichten.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat dit letsel naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging
Hoewel verdachte samen met anderen geweld op het slachtoffer heeft uitgeoefend is het hof van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte het zwaar lichamelijk letsel tezamen en in vereniging met anderen heeft toegebracht. Van dit onderdeel in de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
verdachte op 9 juni 2019, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door die [benadeelde partij] meermalen met vuist in het gezicht te stompen en tegen diens lichaam te schoppen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van [benadeelde partij] . [benadeelde partij] houdt hier zonder operatief ingrijpen blijvend oogletsel aan over.
Verdachte heeft door dit handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij] . Naar algemeen bekend is, hebben dergelijke gebeurtenissen bovendien een grote impact op slachtoffers. Het hof rekent verdachte het bovenstaande aan.
Het hof heeft rekening gehouden met het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 12 maart 2021, waaruit blijkt dat verdachte na het onderhavige feit niet is gestraft of veroordeeld voor nieuwe strafbare feiten.
Het hof heeft verder acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter terechtzitting bij het hof door verdachte en zijn raadsvrouw naar voren zijn gebracht.
Aannemelijk is dat het agressieve gedrag onder invloed van alcohol heeft plaatsgehad. Verdachte heeft stappen ondernomen en zijn alcoholgebruik fors geminderd. Hij heeft werk als zelfstandig stukadoor en is daarnaast mantelzorger voor zijn ernstig zieke vader. Verdachte heeft ter terechtzitting spijt betuigd. Verdachte heeft de door de politierechter toegewezen schadevergoeding hangende het hoger beroep betaald.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door het LOVS als oriëntatiepunt voor zware mishandeling wordt gegeven, zou betekenen dat verdachte zijn inkomen verliest en geen zorg meer kan verlenen aan zijn vader.
Hoewel het hof van oordeel is dat als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is bij het bewezenverklaarde feit, heeft het hof in de persoonlijke omstandigheden van verdachte en in zijn proces-houding in hoger beroep aanleiding gezien om voor een andere strafmodaliteit te kiezen dan in eerste aanleg.
Het hof zal daarom een taakstraf voor de duur van 240 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstaf voor de duur van zes maanden opleggen. De voorwaardelijke gevangenisstraf is mede bedoeld verdachte ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.127,68. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.627,68. Van dit bedrag betreft € 627,68 materiele schade terwijl de politierechter terzake immateriële schade € 2000,00 heeft toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het door de politierechter toegewezen bedrag. Het hof is van oordeel dat de politierechter met betrekking tot de hoogte van de materiële en immateriële schadevergoeding een juiste afweging heeft gemaakt. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat de begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer.
De benadeelde partij heeft de aard van het letsel en de impact daarvan op zijn persoonlijk leven omschreven. Er is ook nu nog sprake van restletsel. Gelet op die omstandigheden en bij gebreke van enige gemotiveerde betwisting van die omstandigheden en van het gevorderde bedrag zijdens de verdediging, leent de vordering zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 2.000,-, naast de materiële schade ter hoogte van € 627,68, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het overige gevorderde bedrag zal het hof afwijzen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is eveneens gebleken dat de schade aan de benadeelde partij daadwerkelijk is vergoed tot het bedrag dat door de politierechter is toegewezen. De toewijzing in het dictum betreft in zoverre niet meer dan een formele vaststelling dat verdachte aansprakelijk is voor bovengemelde schade.
Gelet op bovenstaande is het hof van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen tot het bedrag zoals door de politierechter is toegewezen met afwijzing van het meer gevorderde.
Het hof acht oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, nu verdachte inmiddels heeft betaald, niet nodig.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.627,68 (tweeduizend zeshonderdzevenentwintig euro en achtenzestig cent) bestaande uit € 627,68 (zeshonderdzevenentwintig euro en achtenzestig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 9 juni 2019.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.G. Eisma, griffier,
en op 29 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.