ECLI:NL:GHARL:2021:4080

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
21-005901-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Spreekrecht van nabestaanden in strafzaak en de rol van procesdeelnemers

In deze tussenbeschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 23 april 2021, wordt het verzoek van mr. Korver, de raadsman van de nabestaanden, behandeld. Mr. Korver verzoekt om namens de nabestaanden te mogen spreken over het bewijs, de juridische duiding, de strafmodaliteit en de strafmaat, en om kennis te nemen van de processtukken, met name de rapportages van het persoonlijkheidsonderzoek van de verdachte. Het hof heeft op de zitting van 19 februari 2021 de standpunten van de raadsman van de verdachte, mr. A.C. Huisman, en de advocaat-generaal gehoord. De advocaat-generaal heeft aangegeven dat het spreekrecht voorafgaand aan het requisitoir moet worden uitgeoefend en dat het verzoek om kennisneming van de processtukken prematuur is, aangezien de PBC-rapportage nog niet gereed is.

Het hof oordeelt dat de nabestaande in zijn hoedanigheid van spreekgerechtigde een procesdeelnemer is en geen procespartij. Dit betekent dat het spreekrecht moet worden uitgeoefend vóór het requisitoir, zodat de officier van justitie rekening kan houden met hetgeen de nabestaande naar voren brengt. Het hof wijst erop dat de wetgever met de wijziging van het spreekrecht in 2016 heeft beoogd om slachtoffers en nabestaanden een duidelijke rol te geven in het strafproces, zonder dat zij als zelfstandige procespartij worden aangemerkt. De voorzitter van het hof besluit dat het spreekrecht van de nabestaanden voorafgaand aan het requisitoir moet worden uitgeoefend, en houdt de beslissing over de verstrekking van de PBC-rapportage aan, totdat deze gereed is. De beslissing is genomen door de voorzitter in samenspraak met de andere raadsheren van de meervoudige strafkamer.

Uitspraak

Voorzittersbeslissing

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 21-005901-19
Voorzittersbeslissing in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
Geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
thans verblijvende in [detentie] ,
bijgestaan door mr. A.C. Huisman, advocaat in Deventer.
Inleidende overwegingen
Verzoeken van mr. Korver die de nabestaanden in deze strafzaak bijstaat
Bij brief van 18 februari 2021 heeft mr. Korver – kort samen gevat en voor zover thans
van belang – onder verwijzing onder meer naar de in deze toepasselijke wettelijke
bepalingen, rechterlijke uitspraken en specifiek genoemde delen van de Memorie van Toelichting 2014-2015, 34082, de volgende verzoeken gedaan:

1.Spreekrecht:

hem toe te staan namens de nabestaanden na pleidooi te spreken over het bewijs, de juridische duiding, de strafmodaliteit – daaronder begrepen een maatregel - en de strafmaat;

2.Verstrekking/kennisneming processtukken:

primair:
hem afschrift te verstrekken van de rapportages van het persoonlijkheidsonderzoek ten aanzien van verdachte;
subsidiair:
te bepalen dat de betreffende rapportages aan hem worden verstrekt onder de door het hof te bepalen voorwaarden;
meer subsidiair:
hem inzage te verlenen in de betreffende rapportages.
Zitting van het hof op 19 februari 2021
Op de zitting van het hof van 19 februari 2021 is - zakelijk en verkort weergegeven - het volgende besproken en beslist:
a. de raadsman van de verdachte en de advocaat-generaal krijgen de gelegenheid binnen de door het hof gegeven termijn schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken ten aanzien van de door mr. Korver gedane verzoeken;
mr. Korver krijgt de gelegenheid binnen de door het hof gegeven termijn schriftelijk te reageren op het door hen beiden ingenomen standpunt;
de voorzitter zal een beslissing geven binnen de genoemde termijn;
alle hiervoor genoemde betrokkenen hebben ermee ingestemd dat deze beslissing zal worden gegeven in de vorm van een voorzittersbeslissing, waarbij deze wel zal worden genomen in samenspraak met alle raadsheren die deel uitmaakten van de meervoudige strafkamer op 19 februari 2021.
Standpunt van de raadsman van verdachte
Bij brief van 11 maart 2021 heeft mr. Huisman zijn standpunt met betrekking tot de verzoeken van mr. Korver kenbaar gemaakt.
Hij heeft daarbij onder meer verwezen naar de ten dezen toepasselijke wettelijke bepalingen, rechterlijke uitspraken, kamerstukken en de wetsgeschiedenis (34 082 nr. 6 Nota naar aanleiding van het verslag).
Hij komt op grond hiervan tot na te melden - kort weergegeven - standpunten:

1.Spreekrecht

mr. Korver dient zich namens zijn cliënten over de beantwoording van de vragen van artikel 350 Sv uit te laten voorafgaande aan het requisitoir;

2.Verstrekking/kennisneming processtukken

Kennelijk wordt door mr. Korver de PBC rapportage bedoeld.
Verstrekking van deze rapportage, kan worden geweigerd op grond van
artikel 51b, lid 3 Sv.
De PBC rapportage is nog niet gereed, zodat niet beoordeeld kan worden of de weigeringsgronden van toepassing zijn.
Op het verzoek kan derhalve in dit stadium nog geen beslissing worden genomen.
Verzoek in de gelegenheid te worden gesteld een standpunt in te nemen over het door mr. Korver gedaan verzoek na afronding en kennisneming van het PBC rapport, indien en voor zover mr. Korver zijn verzoek handhaaft.
Standpunt van de advocaat-generaal
Bij e-mail van 18 maart 2021 heeft de advocaat-generaal haar standpunt met betrekking tot de verzoeken van mr. Korver kenbaar gemaakt. Zij heeft daarbij onder meer verwezen naar een aantal in deze toepasselijke wettelijke bepalingen, artikel 6 van het EVRM en hetgeen door het CDA is opgemerkt met betrekking tot het wetsvoorstel tot uitbreiding van het spreekrecht en het antwoord van de minister, welk voorstel in 2016 in werking is getreden.
Zij komt op grond hiervan tot na te melden - kort weergegeven - conclusie:

1.Spreekrecht:

Het spreekrecht dient te worden uitgeoefend voorafgaand aan het requisitoir en het pleidooi;

2.Verstrekking/kennisneming processtukken:

Het PBC rapport is nog niet afgerond, zodat dit verzoek prematuur is gedaan en daarop nog niet kan worden beslist.
Verzoek in de gelegenheid te worden gesteld om na de bestudering van het PBC rapport een standpunt in te nemen ten aanzien van het door mr. Korver gedaan verzoek.
Reactie mr. Korver
Bij brief van 8 april 2021 heeft mr. Korver gereageerd op het door de raadsman
van verdachte en de advocaat-generaal ingenomen standpunt.
Hij heeft daarbij hij een aantal beslissingen/processen-verbaal overgelegd (12 bijlagen).
Hij heeft zijn verzoeken gehandhaafd.
Beslissing
Spreekrecht
Vooropgesteld moet worden dat een nabestaande in zijn hoedanigheid van spreekgerechtigde een procesdeelnemer is en geen procespartij. Dit is ook als een van de uitgangspunten genoemd in de Memorie van Toelichting (hierna MvT) van de - toen nog nieuwe - wijziging van het spreekrecht in het wetsvoorstel 34 082, dat in 2016 is ingevoerd.
Dat uitgangspunt was - voor zover hier van belang - als volgt verwoord:
Het slachtoffer blijft procesdeelnemer en wordt geen zelfstandige procespartij.
Hij wordt geen “Nebenklager”.
Voor de volledigheid moet hierbij worden opgemerkt dat een nabestaande ook als slachtoffer wordt aangemerkt ingevolge artikel 51a Sv.
De nabestaanden hebben aangegeven gebruik te willen maken van het spreekrecht, dat hun op grond van de geldende wet toekomt.
Door de wetgever is het aantal personen dat van het spreekrecht gebruik kan maken vastgesteld op maximaal drie.
Mr. Korver heeft in zijn reactie van 8 april 2021 aangegeven, dat zijn cliënten bekend zijn met dat maximum en zij zich ook daaraan zullen houden.
De nabestaanden zullen zich in de uitoefening van het spreekrecht laten bijstaan door
mr. Korver.
Hij zal zich daarbij uitlaten over het bewijs, de juridische duiding ervan, de strafmodaliteit
- daaronder begrepen enige maatregel - en de strafmaat.
Moment van de uitoefening van het spreekrecht
In de hierboven aangehaalde MvT op de reeds in 2016 ingevoerde wetswijziging is met betrekking tot het moment van de uitoefening van het spreekrecht onder meer het volgende opgenomen:
Ten slotte kan het slachtoffer in de door de wet aangegeven gevallen gebruik maken van zijn (nu nog beperkte) spreekrecht. Hij doet dat voordat de officier van justitie zijn requisitoir heeft gehouden. In de praktijk wordt het spreekrecht ook wel uitgeoefend na het requisitoir.
In het Wetsvoorstel Uitbreiding Slachtofferrechten (35 349) – met welk voorstel de Tweede Kamer in meerderheid heeft ingestemd oktober 2020 - is onder meer wijziging van artikel 311 Sv voorgesteld, welk voorstel ook is gehandhaafd in het Gewijzigd Wetsvoorstel.
Die wijziging luidt als volgt:
Artikel 311 Sv wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid, eerste zin, wordt «plaatsgehad en» vervangen door «plaatsgehad,» en wordt «gehoord,» vervangen door «gehoord en het spreekrecht is uitgeoefend,».
Uit de aangehaalde en overgelegde rechtspraak blijkt dat op verzoek van of namens de nabestaanden het spreekrecht in een aantal gevallen ook wel wordt uitgeoefend na het requisitoir en pleidooi.
De voorzitter beslist dat het spreekrecht moet worden uitgeoefend vóór het requisitoir.
Daarbij is allereerst van belang - zoals hierboven al aangehaald - dat een nabestaande procesdeelnemer is en geen procespartij.
De voorzitter acht daarbij met name en vooral het volgende van belang en ook doorslaggevend.
In de MvT op het hiervoor al aangehaalde wetsvoorstel ‘Uitbreiding van de slachtofferrechten’ (35 349) en welk voorstel thans ter beoordeling aan de
Eerste Kamer is voorgelegd, komen onder meer de volgende overwegingen voor:
In de tweede plaats draagt dit wetsvoorstel bij aan een duidelijker inbedding van het spreekrecht in het strafproces door wettelijk vast te leggen op welk moment tijdens het onderzoek op de terechtzitting daarvan gebruik kan worden gemaakt. (blz. 1)
……..
Dat de wet daarover momenteel geen duidelijkheid biedt, vind ik onwenselijk, omdat slachtoffers daardoor voorafgaand aan de zitting geen uitsluitsel hebben over de vraag wanneer zij door de rechter in de gelegenheid worden gesteld om hun spreekrecht uit te oefenen. (blz. 11)
………
Gebruikmaking van het spreekrecht geschiedt dan dus voorafgaand aan het moment dat de officier van justitie zijn requisitoir voordraagt. (blz. 13)
……..
Met de voorgestelde wijziging wordt aansluiting gezocht bij de thans in het wetboek neergelegde systematiek, waarbinnen de bepalingen over het spreekrecht in de Eerste Afdeling van Titel VI zijn gepositioneerd voorafgaand aan de regeling omtrent, onder meer, het requisitoir. (blz. 13)
……
Nu dit spreekrecht geen onderdeel uitmaakt van het debat tussen de procespartijen, past dat het beste in het deel van de terechtzitting waarin het feitenonderzoek centraal staat (voorafgaand aan het requisitoir). Deze keuze doet ook het meest recht aan het uitgangspunt dat het slachtoffer in het strafproces procesdeelnemer is. (blz. 13);
In de Memorie van Antwoord van laatstgenoemd wetsvoorstel (35 3479) komen onder meer de volgende overwegingen voor:
Artikel 311 Sv legt de volgorde vast van de inbreng van de procesdeelnemers, waaronder de verdachte en de officier van justitie. Als wettelijk zou worden vastgelegd dat het slachtoffer zijn spreekrecht nogmaals mag uitoefenen nadat de officier van justitie zijn requisitoir heeft voorgedragen, dan is er een kans dat de officier van justitie of de verdachte wil reageren op hetgeen het slachtoffer naar voren heeft gebracht. Op die manier ontstaat er een discussie tussen procesdeelnemers – een repliek en dupliek. Dat past niet bij de positie van het slachtoffer, die immers geen procespartij is, maar procesdeelnemer. Als het slachtoffer alleen nadat het requisitoir is voorgedragen zou mogen spreken, dan zou de officier van justitie in zijn vordering geen rekening kunnen houden met hetgeen het slachtoffer naar voren brengt. Daarom biedt het wetsvoorstel deze laatstgenoemde mogelijkheid niet.
Uit het vorenstaande blijkt de kennelijke bedoeling van de wetgever met betrekking tot het moment van uitoefening van het spreekrecht: voorafgaand aan het requisitoir.
Daaraan kan worden toegevoegd dat Slachtofferhulp Nederland naar aanleiding van het feit dat een grote meerderheid van de Tweede kamer met de voorgestelde uitbreiding in 2020 had ingestemd, op haar site onder meer het volgende heeft opgenomen.
Spreekrecht op vast moment in het strafproces.
Verder komt er een vast moment waarop van het spreekrecht gebruik kan worden gemaakt. Tot nu toe wordt daar verschillend mee omgegaan. Zodra de nieuwe wet van kracht is, mogen slachtoffers en nabestaanden spreken voorafgaand aan het requisitoir van de officier van justitie. Dan kan de officier er nog rekening mee houden.
Op grond van al het vorenstaande, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, wordt beslist dat het spreekrecht voorafgaand aan het requisitoir wordt uitgeoefend.
Het hof hecht er aan daarbij nog op te merken dat de voorzitter op grond van de bepalingen die – kort gezegd – de orde van de zitting betreffen, kan beslissen dat het spreekrecht op een ander moment wordt uitgeoefend dan voor het requisitoir, zoals ook is beslist door de voorzitter van de rechtbank in deze.
De voorzitter van de meervoudige strafkamer van het hof ziet in het door mr. Korver aangevoerde echter geen aanleiding anders te beslissen dan hiervoor verwoord.
Schending van artikel 6 EVRM/hoor en wederhoor
Mr. Korver heeft onder aanhaling van uitspraken van het EVRM aangevoerd dat
er sprake is van schending van artikel 6 EVRM/het beginsel hoor/wederhoor, wanneer - zo begrijpt het hof - het spreekrecht wordt beperkt tot één moment.
Ook bij de beoordeling hiervan is van belang dat een slachtoffer in zijn hoedanigheid van spreekgerechtigde in een strafproces geen procespartij is, maar procesdeelnemer.
De door mr. Korver in zijn brief van 18 februari 2021 aangehaalde jurisprudentie van het EVRM Bobek/Poland (in zijn noot aangeduid als Bobek/Polak), Bulut/Austria en Ruiz-Mateos/Spain, zijn zaken (straf/civiel) die uitsluitend zien op/een beslissing geven over, de positie en rechten van procespartijen.
De betrokkenen worden daarin ook aangeduid als “party/parties”.
Die uitspraken zien derhalve niet op procesdeelnemers (participant/participants) en zijn dan ook niet van toepassing op de rol/positie/rechten van slachtoffers in het strafproces in hun hoedanigheid van spreekgerechtigden.
Dat van hoor/wederhoor in het kader van vorenbedoelde uitoefening van het spreekrecht geen sprake is, levert derhalve geen schending op van artikel 6 EVRM.
Aan het vorenstaande doet niet af dat mr. Korver in zijn schrifturen ook een aantal keren spreekt van ‘verdediging van de nabestaanden’.
In de Nederlandse jurisprudentie/rechtspraak is ‘verdediging’ immers de (juridische) terminologie die ziet op/is voorbehouden aan (de rol van) de raadsman die in het strafproces een verdachte bijstaat en deze ziet dus niet op/is niet voorbehouden aan (de rol van) de raadsman die een slachtoffer in zijn hoedanigheid van spreekgerechtigde bijstaat.
Ook in de jurisprudentie van het EVRM wordt het woord ‘defence’ (verdediging) gebruikt ten aanzien van een procespartij (party/parties) en niet ten aanzien van een procesdeelnemer (participant). (zie bijvoorbeeld: Bulut/Austria, rov. 46)
Verstrekken PBC rapportage
De PBC rapportage is nog niet gereed.
Gelet op de weigeringsgronden zoals in de wet neergelegd kan zonder kennis van de inhoud van die rapportage thans nog geen beslissing worden gegeven op het verzoek tot verstrekking ervan.
Zowel de raadsman van de verdachte als de advocaat-generaal heeft verzocht in de gelegenheid te worden gesteld zijn/haar standpunt met betrekking tot dat verzoek te kunnen geven na kennisneming/bestudering van de betreffende rapportage.
De voorzitter zal een beslissing op het verzoek van mr. Korver tot verstrekking van de PBC rapportage (primair/subsidiair/meer subsidiair) daarom aanhouden.
Met nadruk wijst de voorzitter de raadsman van de verdachte en de advocaat-generaal er op dat het op hun weg ligt om tijdig (ruim voor de inhoudelijke behandeling) hun standpunt te terzake aan mr. Korver en het hof kenbaar te maken.
BESLISSING
Bepaalt dat mr. Korver het spreekrecht uitoefent voorafgaand aan het requisitoir;
Houdt aan de beslissing op het verzoek van mr. Korver tot verstrekking van het PBC rapport.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J.J. Melssen, voorzitter in tegenwoordigheid van
mr. M. Klein griffier op 23 april 2021 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.