ECLI:NL:GHARL:2021:4076

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
21-001970-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor schuldheling met gevangenisstraf en tenuitvoerlegging van eerdere straf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van schuldheling van een bromfiets (Vespa Si) die hij had verworven, voorhanden had en overgedragen, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het goed door misdrijf was verkregen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken en de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijke straf van vier maanden.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte, door de omstandigheden waaronder hij de bromfiets verwierf, in ernstige mate tekort was geschoten in zijn onderzoeksplicht. De verdachte had geen sleutel of papieren bij de bromfiets gekregen en had geen verdere vragen gesteld over de herkomst van het voertuig. Dit leidde tot de conclusie dat hij zich schuldig had gemaakt aan schuldheling.

De advocaat-generaal had gerekwireerd tot bevestiging van het vonnis van de politierechter, terwijl de verdediging pleitte voor een taakstraf in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof oordeelde echter dat, gezien de recidive van de verdachte en de ernst van het feit, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken passend was. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf van vier maanden gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de beslissing op 28 april 2021 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001970-19
Uitspraak d.d.: 28 april 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 29 maart 2019 met parketnummer 18-180927-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummers 18-094255-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter van 29 maart 2019. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. B.P.M. Canoy, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte veroordeeld ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd tot een gevangenisstraf van twee weken. De politierechter heeft de tenuitvoerlegging van de eerder aan verdachte onder parketnummer 18/094255-17 voorwaardelijk opgelegde straf gedeeltelijk gelast tot een gevangenisstraf van 4 maanden. Voorts heeft de politierechter de vordering benadeelde partij [benadeelde partij] afgewezen, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt tot op heden begroot op nihil.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks de periode 29 mei 2018 tot en met 28 juni 2018 te [plaats1] , een goed, te weten een bromfiets (Vespa Si) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen van de bromfiets niet redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, nu verdachte heeft verklaard van wie en onder welke omstandigheden hij de bromfiets heeft gekocht. Verdachte was met de verkoper overeengekomen dat hij de papieren later nog zou langsbrengen. Cliënt heeft in die zin onvoorzichtig gehandeld, maar zich niet schuldig gemaakt aan schuldheling.
Oordeel van het hof
Feiten
[benadeelde partij] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn bromfiets, een Vespa Si (kenteken: [kenteken] ), gepleegd op 29 mei 2017 in de fietsenstalling aan het [adres] te [plaats1] . [benadeelde partij] verklaart dat hij het kentekenbewijs in zijn bezit heeft.
Op 28 juni 2018 trof verbalisant [verbalisant] tijdens een verkeerscontrole te [plaats2] een bromfiets met bestuurder [naam1] aan. Na controle van het kenteken bleek de bromfiets, voorzien van kenteken [kenteken] , als gestolen te boek te staan.
Op 17 juli 2018 is medeverdachte [naam1] verhoord door de politie. [naam1] heeft verklaard dat hij de bromfiets van [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) heeft gekocht. [naam1] heeft in het verhoor een whatsappgesprek aan de verbalisant laten lezen tussen verdachte en [naam1] , waarin verdachte op 26 juli 2018 vraagt om een tientje voor een reparatie aan een brommer. [naam1] vraagt naar de papieren van de bromfiets en verdachte geeft aan dat hij die heeft.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de bromfiets kreeg aangeboden door [naam2] . De bromfiets had geen sleutel of slot. Verdachte verklaart dat [naam2] de papieren over een week of twee zou brengen. Daar vertrouwde verdachte op en heeft de bromfiets verder niet gecheckt.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat de namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Bij schuldheling als bedoeld in artikel 417bis Sr moet uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het goed door misdrijf was verkregen. Dat bestanddeel houdt mede een zogenaamde onderzoek- of vergewisplicht in, dat wil zeggen dat de omstandigheden waaronder een goed wordt verkregen een onderzoeksplicht (of vergewisplicht) kunnen doen ontstaan naar de herkomst van dat goed. Als de verdachte daarin in ernstige mate tekort is geschoten, is sprake van de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke of grove onvoorzichtigheid die maakt dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het goed door misdrijf is verkregen. Bewuste aanvaarding van die mogelijkheid is dan niet vereist.
Verdachte had onder de hiervoor geschetste omstandigheden, in het bijzonder gelet op het feit dat hij bij de verkrijging van de bromfiets geen sleutel, slot en benodigde papieren geleverd kreeg, redelijkerwijs kunnen en moeten vermoeden dat de bromfiets door misdrijf verkregen was en er mitsdien een onderzoeksplicht op hem rustte. Door deze plicht volledig te verzaken en de bromfiets zonder doorvragen aan te nemen heeft verdachte zodanig aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling.
Dat verdachte op 26 juli 2018 in het whatsappgesprek met [naam1] aangeeft dat hij beschikte over de benodigde papieren bij de bromfiets maakt het voorgaande nog kwalijker.
Het hof acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De verweren van de raadsman worden verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 29 mei 2018 tot en met 28 juni 2018 te Leeuwarden, een bromfiets (Vespa Si) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
schuldheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot veroordeling van het tenlastegelegde feit tot een gevangenisstraf van twee weken.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Een taakstraf is naar de mening van de raadsman een passende sanctie.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de periode van 29 mei 2018 tot en met 28 juni 2018 schuldig gemaakt aan schuldheling door een bromfiets te verwerven, voorhanden te hebben en door te verkopen. Verdachte heeft de diefstal van de bromfiets, als (schuld)heler, lonend gemaakt en heeft door zo te handelen bijgedragen aan de instandhouding van de afzetmarkt van gestolen goederen waardoor diefstal ‘lonend’ blijft.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 maart 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor zowel vermogensdelicten als voor andere strafbare feiten van diverse aard.
Het hof acht, gelet op de aanhoudende recidive van verdachte en het feit dat er geen duidelijke breuk zichtbaar is in het gedrag van verdachte, een taakstraf niet meer aan de orde.
Het hof constateert ambtshalve dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), nu het hoger beroep in deze zaak dateert van 11 april 2019. Het hof zal hier geen gevolgen aan verbinden, gelet op de geringe overschrijding.
Gelet op het voorgaande, bezien in onderling verband en samenhang, acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken passend en geboden, zoals de politierechter dat heeft opgelegd.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 10 november 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, parketnummer 18-094255-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet heeft gehouden aan gestelde bijzondere voorwaarden. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof ziet aanleiding om dat slechts voor een gedeelte van die straf te doen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 63 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 10 november 2017, parketnummer 18-094255-17, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 28 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.