ECLI:NL:GHARL:2021:4053

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
21-006170-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontuchtige handelingen en seksueel binnendringen bij een persoon in staat van bewusteloosheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor ontuchtige handelingen en verkrachting, maar het hof heeft de verdachte vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 7 oktober 2018, waarbij de aangeefster, na een avond uit, in de woning van de verdachte seksuele handelingen heeft gehad. De aangeefster had een relatie met de verdachte, maar na de beëindiging van de relatie verbleef zij tijdelijk bij hem. Tijdens de nacht van het incident heeft de aangeefster, na het nuttigen van alcohol, contact gezocht met de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastelegging van verkrachting, omdat de aangeefster niet in een staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeerde. Ook voor de ontuchtige handelingen was er onvoldoende bewijs, waardoor de verdachte van beide feiten is vrijgesproken. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006170-19
Uitspraak d.d.: 26 april 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzakenvan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 14 november 2019 met parketnummer
18-068355-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot oplegging van een contactverbod voor de duur van 2 jaren, met een bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid daarvan. Verder heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, bestaande uit
€ 5.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 14 november 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de rechtbank verdachte een contactverbod opgelegd voor de duur van 2 jaren, met een bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid daarvan. Voorts is de vordering van de benadeelde partij, bestaande uit € 5.500,- aan immateriële schade, toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 oktober 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het klemzetten van [benadeelde partij] tegen een wand en/of deur, die [benadeelde partij] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het zoenen in/van de nek en/of het betasten van de vagina en/of het betasten van de borst(en);
2.
hij op of omstreeks 7 oktober 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , meermalen op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, met [benadeelde partij] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn/haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , te weten het (meermalen) met de vingers en/of de penis binnengaan van de vagina van die [benadeelde partij] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Feit 2 - Verkrachting
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof ter zake van het onder 2 tenlastegelegde het volgende vast.
Aangeefster [benadeelde partij] en verdachte hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, welke op een bepaald moment is geëindigd. Na het einde van de relatie blijft er tussen aangeefster en verdachte blijkens de zich in het strafdossier bevindende stukken, sprake van ‘aantrekken en afstoten’. Omdat aangeefster nog geen andere huisvesting heeft kunnen vinden, verblijft zij
- met instemming van verdachte - in de woning van verdachte. In de tussentijd wordt door aangeefster en verdachte wel gesproken over het eventueel (ver)huren van een (slaap)kamer in de woning van verdachte.
In de nacht van 6 op 7 oktober 2018 is aangeefster naar een feestje geweest in [plaats] , waar zij - naar eigen zeggen - een behoorlijke hoeveelheid alcohol heeft genuttigd. Op een gegeven moment is zij richting huis (de woning van verdachte) gegaan. Eenmaal thuis aangekomen heeft zij telefonisch contact gehad met verdachte. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat om 03:54 UTC+0 (het hof begrijpt: 05:54 uur Nederlandse zomertijd) aangeefster eerst een aantal Messenger-berichten naar verdachte heeft gestuurd. Vervolgens heeft aangeefster, blijkens de inhoud van de verscheidene Messenger-berichten die hierop tussen aangeefster en verdachte volgden, verdachte omstreeks 04:13 UTC+0 (het hof begrijpt: 06:13 uur Nederlandse zomertijd) gepoogd te bellen. Verdachte komt niet veel later, omstreeks 06:30 uur, thuis. Hij loopt naar de badkamer op de bovenverdieping, waar aangeefster zich op dat moment al bevindt.
Uit de verklaringen van zowel aangeefster als verdachte volgt dat vervolgens eerst in de badkamer seksuele handelingen en kort daarna in de slaapkamer van aangeefster (nogmaals) seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, waarbij verdachte met zijn telefoon verscheidene foto’s heeft gemaakt. Tevens heeft hij op dat moment een kortdurende video-opname gemaakt. Deze video-opname is voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep aan het dossier toegevoegd. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat deze foto’s en de video-opname tussen 06:55:02 en 06:58:37 uur die nacht zijn gemaakt. Verdachte verlaat na de seksuele handelingen op een bepaald moment de slaapkamer van aangeefster en begeeft zich naar de woonkamer op de begane grond.
Aangeefster komt niet veel later verdachte achterna. Zij loopt eveneens naar de woonkamer. Verdachte en aangeefster krijgen vervolgens ruzie, (mede) omdat aangeefster wil dat verdachte de door hem gemaakte foto’s en video-opname van zijn telefoon verwijdert, waarbij door aangeefster tevens een bierflesje kapot gegooid wordt en de ketting van de hals van verdachte wordt getrokken. Verdachte verlaat daarop de woning. Omstreeks 08:12 uur komt de politie bij de woning van verdachte ter plaatse naar aanleiding van een binnengekomen melding, telefonisch gedaan door aangeefster, dat aldaar een verkrachting zou hebben plaatsgevonden.
Blijkens het vonnis van 14 november 2019 heeft de rechtbank naast de verklaring van aangeefster, voorgenoemde foto’s tot bewijs gebezigd voor het onder 2 tenlastegelegde feit. Daarbij is door de rechtbank, gelet op de tenlastegelegde staat van verminderd bewustzijn dan wel lichamelijke onmacht, onder meer acht geslagen op de ongewijzigde houding van aangeefster gedurende de anderhalve minuut waarbinnen de foto’s door verdachte zijn gemaakt. Het hof acht, anders dan de rechtbank, op grond van de gemaakte foto’s (en de verklaring van aangeefster) niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn dan wel lichamelijke onmacht aan de zijde van aangeefster, zoals onder 2 ten laste is gelegd. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat er, gelet op de voorgenoemde foto’s en video-opname, aanwijzingen zijn die kunnen duiden op actie dan wel interactie, nu op de foto’s en de video-opname verschillen waarneembaar zijn. Zo is op de foto’s en video-opname onder meer te zien dat het dekbed, dat eerst het gehele lichaam van aangeefster bedekt, later opzij is geschoven en dat ook de handen, en later het gehele lichaam, van aangeefster van positie is veranderd. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op het (zeer) korte tijdsbestek waarin de gebeurtenissen die desbetreffende avond hebben plaatsgevonden en de actieve handelwijze van aangeefster vlak vóór en vlak ná de tenlastegelegde handelingen. Tevens is uit de zich in het dossier bevindende stukken niet gebleken van enige waarnemingen door de politie ter plaatse, dat bij aangeefster sprake zou zijn van een staat van verminderd bewustzijn dan wel lichamelijke onmacht.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Het hof spreekt verdachte hiervan derhalve vrij.
Feit 1 - Ontuchtige handelingen
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 ten laste is gelegd, nu het dossier naast de aangifte van aangeefster verder geen steunbewijs bevat, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de voorgenoemde video-opname en foto’s, welke zien op de onder 2 tenlastegelegde handelingen, evenmin als bewijs kunnen dienen voor het onder 1 tenlastegelegde feit.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.500,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Aldus gewezen door
mr. M. Aksu, voorzitter,
mr. L.G. Wijma en mr. F. van der Maden en, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 26 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.