ECLI:NL:GHARL:2021:3964

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
200.290.556
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van een complexe echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 24 november 2020, aangevochten. De kinderrechter had eerder de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd tot 1 december 2021. De moeder verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders van [de minderjarige], de moeder en de vader, gezamenlijk belast zijn met het gezag. [de minderjarige] heeft sinds 11 juli 2019 in een pleeggezin gewoond, nadat hij eerder met een machtiging uithuisplaatsing bij zijn grootouders heeft gewoond. De moeder heeft in het verleden de zorgregeling niet nageleefd, wat heeft geleid tot spanningen en een loyaliteitsconflict voor [de minderjarige]. Het hof heeft de noodzaak voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing onderbouwd met de zorgen over de opvoeding en verzorging van [de minderjarige], die nog steeds aanwezig zijn.

De ouders zijn verwikkeld in een complexe echtscheiding en de samenwerking tussen de moeder en de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Overijssel, verloopt moeizaam. Het hof heeft geconcludeerd dat de situatie van [de minderjarige] niet is verbeterd en dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor zijn welzijn. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 1 augustus 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.290.556
(zaaknummer rechtbank Overijssel 255326)
beschikking van 22 april 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: moeder,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (Overijssel),
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: vader,
en
[de pleegmoeder],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de pleegmoeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 24 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 februari 2021;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Mercanoğlu van 26 maart 2021 met producties.
2.2
Op 29 maart 2021 is [de minderjarige] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 8 april 2021 plaatsgevonden. De ouders zijn verschenen, de moeder bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI is verschenen [naam1] . De pleegmoeder was niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2008 te [plaats] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] woonde tot hij uit huis geplaatst werd bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 1 juni 2017 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling heeft de kinderrechter steeds verlengd, voor de laatste keer op verzoek van de GI met de bestreden beschikking tot 1 december 2021.
3.3
[de minderjarige] heeft van 21 maart 2018 tot 1 december 2018 met een machtiging uithuisplaatsing bij zijn grootouders (vaderszijde) gewoond. [de minderjarige] is daarna weer bij de moeder gaan wonen.
3.4
Op 10 juli 2019 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend. De kinderrechter heeft bij beschikking van 23 juli 2019 een machtiging uithuisplaatsing verleend tot 10 september 2019, welke machtiging daarna telkens verlengd is, voor het laatst op verzoek van de GI met de bestreden beschikking tot 1 augustus 2021.
3.5
[de minderjarige] verblijft sinds 11 juli 2019 in het huidige pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Het hoger beroep is alleen gericht tegen de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de GI ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechter kan de GI een machtiging geven de kinderen uit huis te plaatsen als dat nodig is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen of voor onderzoek van de kinderen (artikel 1:265b lid 1 BW). De rechter kan die machtiging ook verlengen (artikel 1:265c lid 2 BW).
5.2
Het hof zal beslissen dat de machtiging uithuisplaatsing verlengd moet worden. Anders dan de moeder aanvoert, zijn volgens het hof de gronden en de noodzaak voor uithuisplaatsing tot 1 augustus 2021 nog steeds aanwezig.
De ouders zijn al lange tijd verwikkeld in een complexe echtscheiding. Toen [de minderjarige] nog bij zijn moeder woonde, wilde zij de zorgregeling, ondanks rechterlijke uitspraken, niet nakomen. [de minderjarige] zag zijn vader daardoor erg weinig. [de minderjarige] had erg veel last van de spanningen tussen zijn ouders. Door de voortdurende strijd tussen zijn ouders over onder meer de zorgregeling is [de minderjarige] klem komen te zitten tussen zijn vader en zijn moeder en in een loyaliteitsconflict gekomen. Daarnaast lukte het de moeder niet om [de minderjarige] consequent naar school te laten gaan waardoor hij veel lessen gemist heeft. De zorgen over [de minderjarige] waren zo groot dat hij tot twee keer toe met spoed uit huis is geplaatst.
Sinds [de minderjarige] in het pleeggezin woont ontwikkelt hij zich positief. Hij gaat met plezier naar school, heeft vrienden, heeft zijn draai gevonden in het pleeggezin en krijgt wekelijks therapie. Een andere positieve ontwikkeling is dat hij nu regelmatig contact heeft met zijn vader en zijn moeder. [de minderjarige] gaat een weekend per maand naar zijn moeder en een weekend per maand naar zijn vader. Dit verloopt goed.
De verstandhouding tussen de ouders is nog steeds niet verbeterd. De ouders willen allebei parallel of neutraal ouderschap en hebben dat ook uitgesproken tijdens de zitting, maar dit is, ondanks pogingen daartoe van de GI, nog niet gerealiseerd.
De samenwerking van de moeder met de GI is moeizaam, zo blijkt uit de informatie van de GI. De GI heeft meerdere keren een beoordelingsgeschil voorgelegd aan de kinderrechter en schriftelijke aanwijzingen gegeven aan de moeder, maar de moeder houdt zich niet aan de uitspraken van de rechter en niet aan de schriftelijke aanwijzingen. De GI wil het perspectief van [de minderjarige] bepalen om te kijken of [de minderjarige] na afloop van de machtiging uithuisplaatsing bij zijn moeder of bij zijn vader kan gaan wonen, maar de moeder is niet bereid om mee te werken aan de door de GI voorgestelde beoordelingsboog als niet eerst op een door haar ingediende klachtenbrief wordt geantwoord door de GI. Hierdoor heeft de GI nog geen onderzoek kunnen doen naar de mogelijkheden van terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder thuis, terwijl het voor [de minderjarige] belangrijk is om te weten waar hij na de zomervakantie zal wonen en naar school zal gaan.
5.3
De slotsom is dat er tussen de ouders nog niets is veranderd en dat de moeder niet wil samenwerken met de GI. De ernstige zorgen dat [de minderjarige] , als hij nu weer bij zijn moeder zou gaan wonen, klem blijft zitten tussen zijn ouders en weer niet naar school zal gaan en de zorg dat het contact met zijn vader dan niet (goed) zal standhouden zijn daarom nog altijd aanwezig. Verlenging van de machtiging uithuisplaatsing tot 1 augustus 2021 is naar het oordeel van het hof daarom noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] .

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 24 november 2020 en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 1 augustus 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, M.H.F. van Vugt en R. Krijger, bijgestaan door mr. M. Vodegel als griffier, en is op 22 april 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.