In deze zaak gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2017, en de verzoeken van de ouders, de moeder en de vader, om de bestreden beschikking van de kinderrechter te vernietigen. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2], geboren in 2020. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een pleegzorgvoorziening verlengd tot 28 april 2021. De ouders hebben in hoger beroep verzocht om een perspectiefonderzoek naar de mogelijkheden voor terugplaatsing van [de minderjarige1] bij hen.
De mondelinge behandeling vond plaats op 25 maart 2021, waarbij de ouders en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De GI heeft verweer gevoerd en gesteld dat de ouders niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in hun verzoek, omdat de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing van [de minderjarige1] bij hen verstreken is. Het hof heeft overwogen dat het verzoek van de ouders om een perspectiefonderzoek niet kan leiden tot een beslissing in deze zaak, omdat het verzoek uitsluitend betrekking heeft op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd. De beslissing is genomen door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is op 22 april 2021 in het openbaar uitgesproken.