ECLI:NL:GHARL:2021:3962

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
200.289.078
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van minderjarige kinderen in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2017, en de verzoeken van de ouders, de moeder en de vader, om de bestreden beschikking van de kinderrechter te vernietigen. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2], geboren in 2020. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een pleegzorgvoorziening verlengd tot 28 april 2021. De ouders hebben in hoger beroep verzocht om een perspectiefonderzoek naar de mogelijkheden voor terugplaatsing van [de minderjarige1] bij hen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 25 maart 2021, waarbij de ouders en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De GI heeft verweer gevoerd en gesteld dat de ouders niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in hun verzoek, omdat de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing van [de minderjarige1] bij hen verstreken is. Het hof heeft overwogen dat het verzoek van de ouders om een perspectiefonderzoek niet kan leiden tot een beslissing in deze zaak, omdat het verzoek uitsluitend betrekking heeft op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd. De beslissing is genomen door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is op 22 april 2021 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.289.078
(zaaknummer rechtbank Gelderland 366830)
beschikking van 22 april 2021
inzake
[verzoekster],
verder te noemen: de moeder, en
[verzoeker],
verder te noemen: de vader,
beiden wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
tezamen verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. W. van de Velde te Lent, gemeente Nijmegen,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
verweerster in hoger beroep,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
wonende op een bij de GI bekend adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 17 april 2020 en 27 oktober 2020, uitgesproken onder zaaknummer 366830. De beschikking van 27 oktober 2020 wordt hierna ook de ‘bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 januari 2021;
  • het verweerschrift van de GI met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van de Velde van 15 maart 2021 met producties, en
  • een journaalbericht van mr. Van de Velde van 16 maart 2021 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 maart 2021 ter zitting met gesloten deuren plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat, en
  • [B] namens de GI.
De raad voor de kinderbescherming is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. Ook de pleegouders hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling laten weten dat zij niet bij de mondelinge behandeling aanwezig kunnen zijn.
Aan [C] , begeleider van de moeder, werkzaam bij [D] , is bijzondere toegang tot de mondelinge behandeling verleend.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2017. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] .
3.2
De vader en de moeder zijn ook de ouders van [de minderjarige2] , geboren [in] 2020.
3.3
Bij beschikking van 18 april 2017 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] voorlopig onder toezicht gesteld tot 18 juli 2017 en heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verleend voor de duur van vier weken.
3.4
Bij beschikking van 4 mei 2017 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] op verzoek van de raad onder toezicht van de GI gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd.
3.5
Bij beschikking van 4 mei 2017 heeft de kinderrechter ook machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg verleend. Deze machtiging is daarna steeds verlengd.
3.6
Bij beschikking van 17 april 2020 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] verlengd tot 28 april 2021, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 28 oktober 2020, iedere verdere beslissing ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing aangehouden en de GI verzocht een perspectiefonderzoek uit te voeren.
3.7
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk 28 april 2021.
3.8
[de minderjarige1] is in april 2017 bij de pleegouders geplaatst.

4.De omvang van het geschil

4.1
De ouders zijn in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en:
 te bepalen door het NIFP, althans een door het hof aan te wijzen GI of instantie, een perspectiefonderzoek zal worden verricht naar de vraag waar het perspectief van [de minderjarige1] dient te komen te liggen, althans te bepalen dat een perspectiefonderzoek zal worden verricht, waarin wordt onderzocht waar het perspectief van [de minderjarige1] dient te komen te liggen, als het hof juist acht;
 te bepalen dat de met het perspectiefonderzoek belaste instantie en/of de GI de rechtbank tien dagen voor de volgende zitting (in april 2021) een schriftelijke update dient te sturen van de stand van zaken betreffende dit onderzoek; en
 de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen tot uiterlijk 28 april 2021.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het hof de ouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
De ouders voeren in hoger beroep aan dat een perspectiefonderzoek voor [de minderjarige1] al heel lang op zich laat wachten, terwijl verschillende rechters er op hebben gehamerd om dit onderzoek te laten plaatsvinden. Het is voor de ouders onverteerbaar dat het perspectief van [de minderjarige1] nooit is onderzocht, maar dat de aanvaardbare termijn om [de minderjarige1] bij de ouders te plaatsen eigenlijk al is verstreken. De ouders menen dat zij voor [de minderjarige1] kunnen zorgen. De ouders kunnen namelijk ook zorgen voor [de minderjarige2] , het broertje van [de minderjarige1] . Zij krijgen daarbij hulpverlening van [E] en dat gaat heel goed. Volgens de ouders is daarom niet uitgesloten dat zij voor [de minderjarige1] kunnen zorgen. Onder deze omstandigheden had de kinderrechter een perspectiefonderzoek moeten gelasten, zo nodig uit te voeren door een andere GI. De ouders menen ook dat het in het belang van [de minderjarige1] is dat zij bij haar ouders en broertje opgroeit.
5.3
De GI voert verweer. [de minderjarige1] is kort na haar geboorte bij de pleegouders geplaatst. Zij is daar gehecht en ontwikkelt zich goed in het pleeggezin. Volgens de GI is in het verleden een perspectiefonderzoek niet gelukt, omdat de samenwerking tussen de ouders en pleegouders niet tot stand kwam. Inmiddels is volgens de GI de aanvaardbare termijn om [de minderjarige1] thuis te plaatsen ruimschoots verstreken, zodat een perspectiefonderzoek geen toegevoegde waarde meer heeft. Bovendien is de afgelopen jaren geen goede communicatie en samenwerking met de ouders tot stand gekomen, waardoor thuisplaatsing ook niet aan de orde kan zijn. Door de slechte en soms vanuit de ouders dreigende communicatie hebben de ouders [de minderjarige1] ook al sinds oktober 2020 niet meer gezien. Volgens de GI gaat de vergelijking tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet op, omdat [de minderjarige1] een heel andere start heeft gehad dan [de minderjarige2] .
5.4
Het hof leest in het verzoek van de ouders om een perspectiefonderzoek te gelasten een verzoek als bedoeld in artikel 810a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In dit artikel staat dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Artikel 810a lid 2 Rv is niet alleen van toepassing in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen maar ook in zaken met betrekking tot de uithuisplaatsing van minderjarigen.
5.5
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de ouders om een perspectiefonderzoek te gelasten, nog daargelaten dat dit verzoek onvoldoende concreet is onderbouwd, in deze zaak niet mede tot beslissing van de zaak kan leiden. Daartoe oordeelt het hof redengevend dat het onderhavige verzoek in hoger beroep uitsluitend gaat over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] tot uiterlijk 28 april 2021 en een onderzoek, gelet op de tijd die met een dergelijk onderzoek is gemoeid, niet voor het aflopen van deze machtiging kan plaatsvinden.
5.6
Ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft mr. Van de Velde namens de ouders het verzoek in hoger beroep in die zin gewijzigd dat de ouders nu ook verzoeken om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
Het hof overweegt in dit kader dat de ouders ter mondelinge behandeling hebben erkend dat [de minderjarige1] binnen de geldende machtiging tot uithuisplaatsing niet bij hen kan worden geplaatst, mede omdat er eerst een (perspectief)onderzoek moet worden verricht. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing nu - en in ieder geval ook tot 28 april 2021 - nog steeds aanwezig zijn, zodat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 27 oktober 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, voorzitter, J.B. de Groot en E.W. van den Heuvel, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 22 april 2021 door de voorzitter uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.