ECLI:NL:GHARL:2021:3960

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
200.284.585/01 en 200.284.585/02 en 200.284.585/03
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van zorgregeling tussen ouders in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de wijziging van de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2010. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerder door de rechtbank Midden-Nederland vastgestelde zorgregeling en verzocht het hof om deze te vernietigen en een nieuwe zorgregeling vast te stellen. De vader, verweerder in hoger beroep, verzocht het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De zaak betreft de zorg- en opvoedingstaken van de ouders, waarbij de moeder stelde dat de huidige regeling te veel afwijkt van de oorspronkelijke afspraken en niet in het belang van de minderjarige is. De vader voerde verweer en stelde dat de huidige regeling goed functioneert en dat er geen reden is voor wijziging. De raad voor de kinderbescherming adviseerde om een zorgregeling met een duidelijke cadans vast te stellen, gezien de verstoorde communicatie tussen de ouders. Het hof oordeelde dat de huidige zorgregeling, die inmiddels acht maanden loopt, goed functioneert en dat er geen aanleiding is om deze te wijzigen. De bestreden beschikking werd bekrachtigd, en de ouders werden niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoeken tot schorsing en voorlopige voorzieningen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.284.585/01, 200.284.585/02 en 200.284.585/03
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 460310)
beschikking van 22 april 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M.B. Leerkotte te Utrecht,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.M. Wigman te Den Haag.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 maart 2019 en 14 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 14 juli 2020 wordt hierna ook de ‘bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking (door het hof geadministreerd onder zaaknummer 200.284.585/02) en het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen (door het hof geadministreerd onder zaaknummer 200.284.585/03) en het verzoek van de vader om de moeder in deze beide procedures in de proceskosten te veroordelen zijn door partijen in december 2020 ingetrokken, zodat het hof de ouders om administratieve redenen in deze verzoeken niet ontvankelijk zal verklaren.
De onderhavige beschikking heeft derhalve nog slechts betrekking op het verzoek tot wijziging van de zorgregeling (door het hof geadministreerd onder zaaknummer 200.284.585/01).
2.2
Het verloop van die procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 oktober 2020;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Leerkotte van 15 maart 2021 met producties 1-9;
- een journaalbericht van mr. Leerkotte van 15 maart 2021 met producties 10-12;
- een journaalbericht van mr. Wigman van 22 maart 2021 met een productie;
- een journaalbericht van mr. Leerkotte van 23 maart 2021 met een productie, en
- een journaalbericht van mr. Leerkotte van 25 maart 2021 met producties.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 maart 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
- [B] namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2010 te [A] .
3.2
Voorafgaand aan de procedure bij de rechtbank verbleef [de minderjarige] elke week van zondag 18.30 uur tot dinsdag 18.30 uur bij de vader, waarbij de regeling één keer per drie weken aanving op zaterdag om 9.30 uur en doorliep tot 18.30 uur.
3.3
Bij beschikking van 19 maart 2019 heeft de rechtbank de vader naast de moeder belast met het gezag over [de minderjarige] en iedere verdere beslissing aangehouden in afwachting van de resultaten van de ouderschapsbemiddeling.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank als zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld dat [de minderjarige] bij de vader verblijft:
- in de ene week van zondag 18.30 uur tot dinsdag 18.30 uur en in de andere week van zaterdag 9.30 uur tot dinsdag 18.30 uur;
- gedurende de helft van de algemene feestdagen;
- gedurende de helft van de gebruikelijke schoolvakanties, waarbij het gedeelte van de vader aansluit op of aan het reguliere omgangsweekend;
- gedurende de helft van de zomervakantie, waarbij partijen jaarlijks afspreken wie de eerste drie weken en de laatste drie weken [de minderjarige] bij zich heeft;
- met bepaling dat de weekenden deel uitmaken van de vakantie, in die zin dat de vakantie start in het eerste weekend op zaterdag 9.30 uur en eindigt in de laatste week op zondag 18.30 uur;
- op bijzondere gelegenheden, zoals de verjaardagen van [de minderjarige] (verdeling bij toerbeurt), de verjaardag van de vader en Vaderdag conform het (niet getekende) ouderschapsplan van 2014.
Het meer of anders verzochte heeft de rechtbank afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling tussen hen van de zorg- en opvoedingstaken betreffende [de minderjarige] .
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking als reguliere zorgregeling te bepalen dat [de minderjarige] bij de vader verblijft:
  • in week 1 van zondag 18.30 uur tot dinsdag 18.30 uur;
  • in week 2 van zondag 18.30 uur tot dinsdag 18.30 uur; en
  • in week 3 van vrijdag 18.30 uur tot dinsdag 18.30 uur.
De overige tijd verblijft [de minderjarige] bij de moeder.
Ten aanzien van de feestdagen verzoekt de moeder vast te stellen dat:
  • [de minderjarige] op Eerste Kerstdag bij de moeder verblijft en op Tweede Kerstdag bij de vader;
  • op feestdagen die de school als vrije dagen hanteert en die aansluiten op een weekend of opgevolgd worden door een weekend [de minderjarige] verblijft bij de betreffende ouder waar [de minderjarige] dat weekend volgens de reguliere zorgregeling verblijft;
  • op feestdagen die de school als vrije dagen hanteert en die niet aansluiten op een weekend of opgevolgd worden door een weekend [de minderjarige] verblijft bij de betreffende ouder waar [de minderjarige] die dag volgens de reguliere zorgregeling verblijft;
  • als op basis van deze bovenstaande punten de verdeling van het aantal feestdagen niet op een 50/50 verdeling uitkomt, te bepalen dat in overleg tussen de ouders de andere ouder gecompenseerd wordt met een andere vrije dag, hetzij een studiedag, hetzij een vakantiedag.
Ten aanzien van de schoolvakanties - voor zover thans nog van belang - het volgende vast te stellen:
  • meivakantie:
  • 24-29 april: bij de vader
  • 29 april tot en met 9 mei: bij de moeder;
  • zomervakantie 2021:
  • 24 juli tot en met 26 juli avond: bij de vader;
  • 26 juli avond tot en met 14 augustus ochtend: bij de moeder;
  • 14 augustus ochtend tot en met 29 augustus avond: bij de vader;
  • herfstvakantie 2021:
  • voor de helft bij de moeder en de helft bij de vader, in aansluiting op het omgangsweekend;
  • kerstvakantie 2021:
  • 25 december: bij de moeder;
  • 26 december tot en met 31 december: bij de vader;
  • 1 januari tot en met 9 januari: bij de moeder;
  • voorjaarsvakantie 2022:
  • 26 februari tot en met 6 maart: bij de vader;
  • meivakantie 2022:
  • 23 april tot 28 april: bij de vader;
  • 28 april tot en met 8 mei: bij de moeder;
  • zomervakantie 2022:
  • 16 juli tot en met 18 juli: 2,5 dag bij de moeder;
  • 18 juli tot en met 6 augustus ochtend: bij de vader;
  • 6 augustus tot en met 21 augustus: 15,5 dagen bij de moeder.
Ten aanzien van bijzondere dagen verzoekt de moeder te bepalen dat:
  • [de minderjarige] op haar verjaardag verblijft bij de ouder waar [de minderjarige] volgens de reguliere zorgregeling is en op haar verjaardag bezocht kan worden door de andere ouder;
  • beide ouders aanwezig zijn op de kinderverjaardag en dat zij het feestje in overleg plannen;
  • [de minderjarige] op Vaderdag en de verjaardag van de vader bij de vader verblijft en op Moederdag en de verjaardag van de moeder bij de moeder.
Subsidiair verzoekt de moeder, indien de reguliere zorgregeling wordt bekrachtigd en als reguliere zorgregeling zou worden bepaald dat [de minderjarige] bij de vader verblijft conform een repeterend tweewekelijks schema (in week 1 van zondag 18:30 tot dinsdag 18:30 uur en in week 2 van zaterdag 9:30 uur tot dinsdag 18:30 uur en voor het overige bij de moeder:
  • ten aanzien van de algemene feestdagen en vakanties te bepalen dat:
  • [de minderjarige] op Eerste Kerstdag bij de moeder verblijft en op Tweede kerstdag bij de vader;
  • bij feestdagen die de school als vrije dag hanteert en die aansluiten op een weekend of opgevolgd worden door een weekend [de minderjarige] verblijft bij de betreffende ouder waar [de minderjarige] dat weekend volgens de reguliere regeling verblijft;
  • bij feestdagen die de school als vrije dag hanteert en die niet aansluiten op een weekend of opgevolgd worden door een weekend [de minderjarige] verblijft bij de betreffende ouder waar [de minderjarige] die dag volgens de reguliere zorgregeling verblijft;
  • ten aanzien van de bijzondere dagen te bepalen dat:
  • [de minderjarige] op haar verjaardag verblijft bij de ouder waar [de minderjarige] volgens de reguliere zorgregeling is en kan worden bezocht door de andere ouder en beide ouders aanwezig zijn op de kinderverjaardag en dat zij het feestje in overleg plannen;
  • [de minderjarige] op Vaderdag en de verjaardag van de vader bij de vader verblijft en op Moederdag en de verjaardag van de moeder bij de moeder;
  • ten aanzien van de schoolvakanties te bepalen dat de ouders deze op basis van eenderde verblijf van [de minderjarige] bij de vader en tweederde verblijf van [de minderjarige] bij de moeder verdelen, in nader overleg en zodanig dat [de minderjarige] tijdens de zomervakantie minimaal twee aaneengesloten weken bij de vader en de moeder verblijft.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek in hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
De rechter beproeft alvorens te beslissen op een dergelijk verzoek, een vergelijk tussen de ouders en kan, ook ambtshalve, indien geen vergelijk tot stand komt en het belang van het kind zich daartegen niet verzet, een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen dan wel bepalen dat de beschikking of onderdelen daarvan met toepassing van artikel 812 tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kunnen worden gelegd.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.2
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen. De moeder meent dat de vastgestelde zorgregeling te veel afwijkt van de oorspronkelijke afspraken die partijen voor ogen stonden. Daarbij is de moeder over haar eigen grenzen gegaan. De moeder meent dat de door haar voorgestane zorgregeling, waarbij [de minderjarige] ook frequent bij de vader is, het meest in het belang van [de minderjarige] is. In deze regeling worden ook de vakanties en feestdagen beter vastgelegd, omdat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling te weinig concreet is en op verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd. Daarbij komt volgens de moeder dat [de minderjarige] in een belangrijk schooljaar zit, groep 7, waardoor er volgens de moeder niet veel tijd meer is voor de remedial teaching die is gestart. Bij deze remedial teaching is begeleid oefenen thuis nodig. De moeder voert deze begeleiding uit, mede omdat dit op het werkterrein van de moeder ligt. In de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling vinden bovendien ook alle andere buitenschoolse activiteiten en andere (medische) afspraken plaats in de tijd van de moeder. Daardoor kan de moeder, naast alle verplichtingen, minder vrije tijd met [de minderjarige] doorbrengen.
5.3
De vader voert gemotiveerd verweer. De vader betreurt de onderhavige procedure en kan zich vinden in de in de bestreden beschikking vastgestelde, duidelijke zorgregeling. [de minderjarige] is er volgens de vader inmiddels ook aan gewend aan geraakt dat de vader een significante rol in haar leven speelt. De bezwaren van de moeder tegen de vastgestelde zorgregeling zijn voor de vader dan ook niet duidelijk: de zorgregeling verloopt goed en er is dus geen reden om die aan te passen. Het ligt op de weg van de ouders om verder op een praktische manier invulling te geven aan de zorgregeling en de vader staat daarbij open voor overleg met de moeder, aldus de vader.
5.4
De raad heeft ter mondelinge behandeling het hof geadviseerd om een zorgregeling met een bepaalde cadans vast te stellen, zodat voor [de minderjarige] duidelijk is wanneer zij bij wie verblijft. Dat is voor [de minderjarige] belangrijk nu haar ouders weliswaar heel dicht bij elkaar wonen, maar hun verstoorde relatie de communicatie tussen de ouders bemoeilijkt. De raad heeft daarbij opgemerkt dat de moeizame relatie van de ouders voor [de minderjarige] de factor is die haar ontwikkeling het meest belemmert. De raad heeft de ouders in overweging gegeven om in het belang van [de minderjarige] hun communicatie te verbeteren, desnoods met behulp van de laagdrempelige bemiddeling door [C] : een goede communicatie is voor [de minderjarige] van belang nu de ouders met enige souplesse met de zorgregeling zullen moeten kunnen omgaan als [de minderjarige] naar de middelbare school gaat en in de puberteit komt.
5.5
Het hof neemt de overwegingen van de kinderrechter in de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe. De ouders hebben ter mondelinge behandeling verklaard dat het goed gaat met [de minderjarige] en dat [de minderjarige] zich positief ontwikkelt. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de huidige zorgregeling, die inmiddels ruim acht maanden loopt en waarbinnen [de minderjarige] zich dus goed ontwikkelt, te wijzigen. Het hof is van oordeel, mede gelet op het advies van de raad, dat een eenvoudige zorgregeling met regelmaat het meest in het belang van [de minderjarige] is. De door de moeder voorgestane zorgregeling is naar het oordeel van het hof bovendien te ingewikkeld voor [de minderjarige] . Daarom zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de ouders niet-ontvankelijk in hun verzoeken ter zake van de schorsing van de werking van de bestreden beschikking (geadministreerd onder 200.284.585/02);
verklaart de ouders niet-ontvankelijk in hun verzoeken ter zake van het treffen van voorlopige voorzieningen (geadministreerd onder 200.284.585/03);
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 juli 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, als voorzitter, J.B. de Groot en E.W. van den Heuvel, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 22 april 2021 door de voorzitter uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.