ECLI:NL:GHARL:2021:3949

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
21-003594-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en brandstichting; verwerping verweren; taakstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1972 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren en een contactverbod van 2 jaren. Het hoger beroep was ingesteld tegen deze veroordeling, waarbij de verdachte de bedreiging met een molotovcocktail en brandstichting ontkende. Tijdens de zitting op 8 april 2021 heeft de advocaat-generaal een taakstraf van 30 uren geëist, subsidiair 15 dagen hechtenis.

Het hof heeft de verklaringen van getuigen [getuige1] en [getuige2] als betrouwbaar beoordeeld, die bevestigden dat de verdachte bedreigingen had geuit. De verdachte had tijdens een FaceTime-gesprek dreigende woorden geuit richting [naam1], wat leidde tot een redelijke vrees bij het slachtoffer. Het hof oordeelde dat de bedreigingen van dien aard waren dat deze bij [naam1] de vrees konden doen ontstaan dat hij slachtoffer zou worden van een misdrijf tegen het leven gericht.

Het hof heeft de verweren van de raadsman verworpen en de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de bedreiging jegens [naam2], omdat niet bewezen kon worden dat deze op de hoogte was geraakt van de bedreigingen. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, met 15 dagen hechtenis als vervangende straf, en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003594-18
Uitspraak d.d.: 22 april 2021
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 12 juni 2018 met parketnummer 16-256682-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. R.B. Schmidt, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte bij vonnis van
12 juni 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, veroordeeld ter zake van het tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, en daarnaast een maatregel op grond van 38v Wetboek van Strafrecht opgelegd voor de duur van 2 jaren, inhoudende een contactverbod met betrekking tot [naam1] en [naam2] , met 5 dagen vervangende hechtenis voor iedere overtreding van het contactverbod. De politierechter heeft voorts de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel bevolen. Naar aanleiding van een namens verdachte ingediend verzoekschrift is de dadelijke uitvoerbaarheid door het gerechtshof bij beschikking van 5 november 2019 opgeheven.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 mei 2017 te [plaats] , in elk geval in Nederland, [naam1] en/of [naam2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk één of meer anderen ( [getuige1] en/of [getuige2] ) telefonisch, via FaceTime, terwijl deze telefoon op luidspreker stond, dreigend de woorden toegevoegd: "Ik gooi een molotovcocktail door zijn raam" en/of "Ik ga de buurman bombarderen met molotovcocktails en brandbommen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Namens verdachte is ter terechtzitting van het gerechtshof door de raadsman vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Daartoe is door de raadsman, overeenkomstig zijn aan het hof overgelegde pleitnota, primair aangevoerd dat verdachte uitdrukkelijk ontkent de bedreigende bewoordingen te hebben geuit en dat er voorts onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden is. Subsidiair is door de raadsman aangevoerd dat – indien kan worden bewezen dat de bewoordingen daadwerkelijk zijn geuit – deze geen redelijke vrees bij aangever teweeg hebben gebracht. Daarnaast is door de raadsman aangevoerd dat het (voorwaardelijk) opzet op de bedreiging van [naam1] bij verdachte ontbrak. De aanmerkelijke kans dat aangever op de hoogte zou komen van de bedreiging is niet aanwezig en verdachte heeft de aanmerkelijke kans dat de dreiging bij aangever terecht zou komen niet willens en wetens aanvaard, aldus de raadsman..
Het hof is van oordeel dat de door de raadsman van verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Zowel getuige [getuige2] als getuige [getuige1] hebben bij de politie verklaard dat verdachte bedreigingen heeft geuit in de richting van aangever [naam1] . Beide getuigen hebben verklaard dat zij verdachte hebben horen zeggen dat hij molotovcocktails dan wel brandbommen bij de woning van [naam1] naar binnen zou gooien. Hun verklaringen vinden voor een groot deel steun in de verklaring van de vriendin van verdachte, getuige [getuige3] . Zij heeft verklaard dat de buurjongens van nummer 102 (
het hof begrijpt: [getuige2] en [getuige1]) op 9 mei 2017 bij haar in de woning zijn geweest en dat er toen een gesprek plaatsvond over de buurman van nummer 106 (
het hof begrijpt: aangever [naam1]). Haar partner, de heer [verdachte] (
het hof begrijpt: verdachte), was via FaceTime bij dat gesprek aanwezig. Voor wat betreft de geuite bedreigingen lopen de verklaringen van [getuige2] en [getuige1] enerzijds en [getuige3] anderzijds uiteen. Volgens [getuige3] zijn door verdachte geen bedreigingen geuit.
Het hof heeft echter geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaringen van [getuige2] en [getuige1] zoals afgelegd bij de politie te twijfelen. Zoals gezegd vinden de verklaringen van [getuige2] en [getuige1] voor het grootste gedeelte steun in de verklaring van [getuige3] . Daarnaast heeft [getuige1] tijdens het verhoor bij de raadsheer-commissaris herhaald dat verdachte doodsbedreigingen heeft geuit. Ook [getuige2] is gehoord door de raadsheer-commissaris. Hoewel hij toen heeft verklaard dat hij wellicht bij de politie iets heeft gezegd dat niet waar is (
het hof begrijpt: over dat verdachte iets heeft gezegd over het gooien van molotovcocktails), heeft hij toen ook verklaard dat verdachte heeft gezegd dat hij het huis van [naam1] in brand zou steken. De verklaring van [getuige2] afgelegd bij de raadsheer-commissaris is niet van zodanige aard dat het hof is gaan twijfelen over het waarheidsgehalte van zijn verklaring afgelegd bij de politie. Voorts ziet het hof niet in welk belang [getuige1] en [getuige2] zouden hebben gehad bij het onjuist verklaren over de geuite bedreiging, terwijl het belang van [getuige3] , als vriendin van verdachte, om niet naar waarheid te verklaren wél aanwezig is.
Het hof stelt derhalve op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte de woorden zoals opgenomen in de tenlastelegging heeft gebezigd, te weten “Ik gooi een molotovcocktail door zijn raam” en/of “Ik ga de buurman bombarderen met molotovcocktails en brandbommen”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Van een bedreiging in strafrechtelijke zin is naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad sprake, indien de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij de betrokkene de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zal worden gepleegd. Deze redelijke vrees is objectief van aard en kan dus niet enkel worden bepaald door de bij het slachtoffer veroorzaakte angstgevoelens.
Het hof is van oordeel dat de uitlatingen van verdachte in zijn algemeenheid geschikt zijn om in redelijkheid bij het slachtoffer de vrees te doen ontstaan slachtoffer te worden van een misdrijf tegen het leven gericht en/of brandstichting. Met betrekking tot de omstandigheden waaronder de uitlatingen zijn gedaan overweegt het hof als volgt. Uit de aangifte van [naam1] blijkt dat getuige [getuige2] hem heeft verteld dat verdachte – met ontbloot bovenlijf – via FaceTime bij het gesprek in de woning van [getuige3] aanwezig was. Als reden voor zijn niet fysieke aanwezigheid werd opgegeven dat hij door de politie werd gezocht. [getuige1] heeft bij de politie verklaard dat verdachte op hem vrij intimiderend overkwam. Bij de raadsheer-commissaris heeft [getuige1] verklaard dat verdachte een vrij agressieve houding had en dat het leek of hij de bedreigingen ook echt meende. Uit de verklaring van [naam1] afgelegd bij de raadsheer-commissaris blijkt dat [naam1] zich ook daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld. Zo heeft hij onder meer verklaard dat hij uit angst zijn brievenbus heeft beveiligd en dat hij – nog steeds – echt bang is voor verdachte.
Het hof is – gelet op het voorgaande – van oordeel dat de door verdachte gedane uitlating van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij door toedoen van verdachte het leven zou kunnen verliezen en/of zijn woning in brand zou worden gestoken.
Verdachte heeft de geuite bedreiging – die door [getuige1] werd omschreven als “te heftig om niets mee te doen” – gedaan tijdens een gesprek met – voor hem relatief onbekende – buurjongens van zijn vriendin, [getuige2] en [getuige1] . Het gesprek ging over een andere buurman waarover werd geklaagd en waarmee ook [getuige2] en [getuige1] contact hadden. Het hof is gelet op deze context, de aard van de bedreiging, de indringende wijze waarop deze is geuit en de personen tegenover wie deze werd geuit van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam1] op de hoogte zou raken van de bedreiging. Deze kans heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt nu getuige [getuige2] aan [naam1] over de bedreiging heeft verteld. Door de raadsman is nog aangevoerd dat verdachte juist níet wilde dat aangever op de hoogte raakte van de bedreiging. Dat blijkt volgens de raadsman uit de verklaring van [getuige1] bij de raadsheer-commissaris. [getuige1] heeft verklaard dat verdachte tijdens het gesprek in de woning van [getuige3] heeft aangegeven dat ze het niet over het gesprek mochten hebben met [naam1] . Het hof is van oordeel dat dit verzoek aan [getuige1] en [getuige2] onder de gegeven omstandigheden niet maakt dat er geen aanmerkelijke kans meer was dat [getuige1] en/of [getuige2] [naam1] over de bedreiging zouden vertellen en dat hieruit ook niet afgeleid kan worden dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard.
Het hof verwerpt – gelet op het voorgaande – de verweren van de raadsman.
Partiële vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan voor zover dit betrekking heeft op [naam2] , zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [naam2] op de hoogte is geraakt van de bedreigingen. Het strafdossier bevat wel aanwijzingen die daarop duiden maar deze aanwijzingen zijn onvoldoende om op grond daarvan tot het bewijs voor dit onderdeel van de tenlastelegging te komen. Gelet hierop zal het hof verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 mei 2017 te [plaats] , [naam1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk anderen ( [getuige1] en [getuige2] ) telefonisch, via FaceTime, terwijl deze telefoon op luidspreker stond, dreigend de woorden toegevoegd: "Ik gooi een molotovcocktail door zijn raam" en/of "Ik ga de buurman bombarderen met molotovcocktails en brandbommen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en brandstichting.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en brandstichting. Door aldus te handelen heeft verdachte sterke gevoelens van angst en onveiligheid bij aangever [naam1] en diens partner [naam2] teweeggebracht.
Het hof heeft in het nadeel van verdachte rekening gehouden met het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 maart 2021, waaruit volgt dat verdachte eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, waaronder ook soortgelijke feiten.
Voorts heeft het hof bij de strafoplegging acht geslagen op de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor strafoplegging ter zake van bedreiging.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat aan verdachte een taakstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. M.C. van Linde, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 22 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.