In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1960 en thans gedetineerd in PI Leeuwarden, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 3 april 2019, waarin hij was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had hem een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand opgelegd, met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Tijdens de zitting op 8 april 2021 heeft het hof de zaak behandeld. De advocaat-generaal vorderde veroordeling van de verdachte, maar het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij de 284 hennepplanten, die in zijn gehuurde woning zijn aangetroffen, zelf aanwezig heeft gehad. Het hof heeft vastgesteld dat er aanwijzingen zijn dat de verdachte niet zorgvuldig heeft gehandeld bij het in gebruik geven van de woning, maar deze aanwijzingen zijn onvoldoende voor een bewijs van medeplichtigheid.
Het hof heeft de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen de vrijspraak van het tweede tenlastegelegde feit. Het vonnis van de politierechter is vernietigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en het hof heeft opnieuw recht gedaan door de verdachte vrij te spreken van de tenlastelegging.