ECLI:NL:GHARL:2021:3920

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
21-005802-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het derde tenlastegelegde feit, maar heeft hem wel veroordeeld voor het medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 8 weken opgelegd, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij, een energieleverancier, werd gedeeltelijk toegewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het telen van 99 hennepplanten en het illegaal afnemen van elektriciteit in de periode van 2 januari 2018 tot en met 22 maart 2018. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 10 weken opgelegd, maar het hof kwam tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging. De verdachte had een strafblad en was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat meegewogen werd in de strafmaat. De uitspraak benadrukt de ernst van de overtredingen van de Opiumwet en de gevolgen van illegale elektriciteitsvoorzieningen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005802-19
Uitspraak d.d.: 21 april 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 17 september 2019 met parketnummer 16-006235-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
ingeschreven te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde en veroordeling van verdachte ter zake van het hem onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal de toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] N.V. tot een bedrag van € 2.091,37 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. F. Tosun, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte op 17 september 2019 veroordeeld ter zake van het hem onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, met aftrek van voorarrest. Verder heeft de rechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] N.V. hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.091,37 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 maart 2018 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 99 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij op één of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 2 januari 2018 tot en met 22 maart 2018 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid stroom/elektriciteit (5.947 kWh), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] N.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3.
hij op of omstreeks 22 maart 2018 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een elektrische fiets (merk: [merk] , type: [type] ) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs hadden moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting – evenals de advocaat-generaal – niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het dossier biedt geen inzicht in de vraag of en in hoeverre verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de fiets zich ervan bewust was of moest zijn dat die van misdrijf afkomstig was.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt in aanvulling daarop het volgende.
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsvrouw van verdachte zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde medeplegen van hennepteelt.
Ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde diefstal in vereniging van elektriciteit heeft de raadsvrouw bepleit dat de tenlastegelegde periode niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte ten stelligste ontkent dat hij over de gehele tenlastegelegde periode van 2 januari 2018 tot en met 22 maart 2018 illegaal elektriciteit heeft afgenomen. De aangetroffen planten op 22 maart 2018 zouden de enige kweek zijn geweest waar verdachte bij betrokken is geweest. Zowel verdachte als zijn zoon, medeverdachte [medeverdachte1] , hebben verklaard dat de aangetroffen kweek pas twee dagen oud was, zodat verdachte zich slechts schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit in die twee dagen.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde aangevoerd dat hij op grond van de stukken in het dossier de tenlastegelegde periode wettig en overtuigend bewezen acht.
Het hof overweegt ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde het volgende. [1]
In het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij rapporteert hoofdagent S. [naam1] de volgende bevindingen. [2] Op 3 maart 2018 kwam er een anonieme melding binnen bij de politie waarin onder andere werd vermeld dat er een hennepkwekerij in de woning aan de [adres] te [plaats] aanwezig was. Op 22 maart 2018 werd er een hennepplantage in deze woning aangetroffen. Een gemiddelde kweekcyclus duurt 10 weken. Op 22 maart werden plantjes in de kweektent aangetroffen die ongeveer een week oud waren. Ten aanzien van de vaststelling van een eerdere oogst in de kweekruimte overweegt rapporteur [naam1] dat tijdens onderzoek naar de hennepplantage de volgende aanwijzingen zijn gebleken. Het filterdoek van de aangetroffen koolstoffilters was vervuild. Er lag stof op het stoffilter van de koolstofcilinder, de kappen van de armaturen van de assimilatielampen en de luchtslang. In of naast de kweektent waren knipschaartjes met hennepresten aangetroffen. In de vriezer van de woning werden bij een doorzoeking twee vuilniszakken met gruis van hennepplanten, takken en toppen aangetroffen. Tevens werd op de zolder, waar de hennepplantage zich bevond, een zak met hennepgruis aangetroffen. Na weging bleek het gruis in totaal 2,48 kilogram zwaar. Het gruis kan enkel ontstaan zijn door hennepplanten te vermalen die al waren voorzien van toppen, aangezien er ook kleine delen van henneptoppen tussen het gruis in de zakken zat. Aangezien de plantjes in de kweektent ongeveer een week oud waren, en nog lang niet van toppen waren voorzien, is het aannemelijk dat het aangetroffen gruis van (een) eerdere oogst(en) afkomstig is. In de badkamer van de woning werden lege en gebruikte (niet lege) jerrycans groeimiddel aangetroffen.
In de aangifte van [benadeelde partij] N.V. komt [naam2] , medewerker fraude bij [benadeelde partij] N.V., in overleg met [naam3] , hoofdagent van politie-eenheid Midden-Nederland, tot de conclusie dat vermoedelijk tenminste 1 keer eerder is gekweekt. Dit is gebaseerd op de vervuiling van de kweekruimte, vuile filterdoeken, vuilniszakken met hennepresten en schaartjes met hennepaanslag. [3] Ten aanzien van de diefstal van elektriciteit rapporteert Hoffman dat de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken. Nadat de fraudespecialist het deksel van de aansluitkast had verwijderd zag hij dat aan de bovenzijde van de zekeringshouders een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt en dat deze aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de hennepplantage en deze voorzag van elektriciteit. Uit het door [benadeelde partij] N.V. ingestelde onderzoek is gebleken dat er een hennepplantage was ingericht in bovengenoemd perceel in ieder geval in de periode van 2 januari 2018 tot 22 maart 2018. Dit betekent dat er in deze periode vermoedelijk sprake is geweest van tenminste één eerdere teelt. De aangetroffen teelt was ten minste één week oud, aldus de aangifte.
Het hof stelt vast dat uit het dossier blijkt dat in de aangetroffen kweektent ten minste 1 keer eerder is gekweekt. Blijkens de pleitnota van de raadsvrouw ontkent verdachte niet dat de inwerking zijnde hennepplantage op illegale wijze van stroom werd voorzien. Gelet op het voorgaande – en ervan uitgaande dat een kweekcyclus ongeveer tien weken beslaat – acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat op een of meer momenten in de gehele tenlastegelegde periode diefstal van elektriciteit heeft plaatsgevonden doordat een eerdere kweek in dezelfde kweektent ook op illegale wijze van elektriciteit werd voorzien. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen en vindt ook overigens geen steun in de inhoud van het dossier. Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 22 maart 2018 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van in totaal 99 hennepplanten, zijnde hennep een middel zoals vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2.
hij in de periode van 2 januari 2018 tot en met 22 maart 2018 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, een hoeveelheid stroom/elektriciteit (5.947 kWh), toebehorend aan [benadeelde partij] N.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet door opzettelijk 99 hennepplanten te telen. De strafwaardigheid van overtredingen van de Opiumwet is gelegen in de ernstige bedreiging die het gebruik van drugs voor de volksgezondheid vormt en de met dit gebruik gepaard gaande criminaliteit. Gelet op verdachtes verslavingsverleden had verdachte zich dit des te meer moeten realiseren. Verder heeft verdachte zich in de periode van 2 januari 2018 tot en met 22 maart 2018 schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit in het kader van een eerdere kweek van hennep. Dit is een feit dat veel schade en overlast veroorzaakt voor de energieleverancier. Daarnaast is het algemeen bekend dat de aanleg van illegale elektriciteitsvoorzieningen gepaard gaat met (brand)gevaar voor goederen en personen.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 maart 2021. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te plegen. Ook blijkt uit de documentatie dat verdachte sinds het onderhavige feit meermalen veroordeeld is voor strafbare feiten. Op grond daarvan is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze door zijn raadsvrouw ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht, namelijk dat verdachte geen relatie meer heeft met medeverdachte [medeverdachte2] , hij niet meer in de woning verblijft waar de hennepkwekerij is aangetroffen en een bijstandsuitkering geniet.
Het hof neemt als vertrekpunt bij de strafoplegging de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS met betrekking tot artikel 3 onder B van de Opiumwet. In het onderhavige geval betekent dat voor een hennepkwekerij tot 100 planten voor een first offender een geldboete ter hoogte van € 1.000, -. Dit uitgangspunt ziet niet tevens op de diefstal van elektriciteit. In strafverzwarende zin laat het hof meewegen dat verdachte bepaald geen first offender is ten aanzien van overtredingen van de Opiumwet en dat verdachte ook eerder voor diefstal is veroordeeld.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat – gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten en het strafrechtelijke verleden van verdachte – niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een taakstraf. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is noodzakelijk vanuit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van de door verdachte begane delicten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.091,37. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.073,12. Verdachte is samen met zijn medeverdachte tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.073,12 (tweeduizend drieënzeventig euro en twaalf cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 maart 2018.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 21 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2018072053, gesloten en getekend op 27 september 2018 door [naam4] , hoofdagent van politie-eenheid Midden-Nederland.
2.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art. 36e, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht d.d. 4 april 2018, voor zover inhoudende de verklaring van [naam1] , hoofdagent van politie-eenheid Midden-Nederland, opgenomen als bijlage op pagina’s 167 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal.
3.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een aangifte van [benadeelde partij] N.V. met bijlagen d.d. 6 april 2018, voor zover inhoudende de verklaring van [naam5] , werkzaam als medewerker fraude bij de afdeling Energiefraude van [benadeelde partij] N.V., opgenomen op pagina’s 21 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal.