Uitspraak
[eiser],
de woningstichting,
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
Huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd zelf als woonruimte voor hem en leden van zijn huishouden bewonen en er zijn hoofdverblijf hebben."
3.Het geschil en de beslissing in de procedure bij de kantonrechter
4.De vordering in hoger beroep
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
Beoordeeld dient te worden of [eiser] zijn hoofdverblijf houdt in het gehuurde.
Volgens vaste rechtspraak heeft iemand zijn hoofdverblijf op de plaats waar
nooit thuis” is. Daarmee geconfronteerd laat [eiser] meteen weten aan de woningstichting dat zijn moeder naar een verzorgingshuis is gegaan en dat hij de woning “
moet leeghalen”. Het is er ook een “
zooitje”. Hij zegt weinig thuis te zijn, veel bij zijn vriendin en zoontje te slapen en zijn zoontje naar school te brengen. In de toekomst, zo zegt hij, zal hij vaker thuis zijn. De melding van de buurvrouw en de reactie van [eiser] zelf zijn voor de woningstichting aanleiding te onderzoeken of [eiser] zijn hoofdverblijf in de woning heeft. Zij heeft om die reden een buurtonderzoek gehouden. De hierna opgenomen reacties komen voor een groot deel voort uit dat buurtonderzoek.
bezet” wordt “
gehouden door een man die er niet woont”;
er duidelijk niet woont”. “
Sinds zijn moeder weg is, heeft mevrouw hem ongeveer 3 keer gezien”;
100%” zeker weet dat de buurman van nr. 22 er niet woont;
vrouwelijke hoofdbewoonster(…)
al heel lang weg” is, dat zij haar zoon af en toe ziet “
bij het huis, post halen en soms met spullen weggaan”, dat zij er “
nooit licht” ziet “
branden” en dat vaak
“de post ’n week uit de brievenbus”hangt;
een meneer die ik ken onder de naam [naam]” en dat ze samen een zoontje hebben.
enige weken(…)
een hoeveelheid huisraad” ligt “
in de voortuin van het, zoals we allemaal weten, voor de rest verlaten huis aan de [a-straat] 22 [A]”;
Hieruit volgt dat [eiser] over de periode 7 oktober 2017 -24 december 2019 (een periode