ECLI:NL:GHARL:2021:3877

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
200.286.552
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen met betrekking tot ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 1 september 2020 aangevochten, waarin de kinderen onder toezicht waren gesteld voor een jaar. De moeder stelde dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging was en dat de kinderen zich goed ontwikkelden, ondersteund door verklaringen van de huisarts en het consultatiebureau. De raad voor de kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, voerde aan dat er wel degelijk sprake was van een bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen en dat de ouders onvoldoende in staat waren om de noodzakelijke zorg te bieden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 maart 2021 werd duidelijk dat de vader sinds februari 2021 weer contact had met de kinderen, wat positief werd ervaren. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat de ouders in staat waren om met hulpverlening tot afspraken te komen over de omgang. Het hof bekrachtigde de ondertoezichtstelling tot de datum van de uitspraak, maar vernietigde het verzoek van de raad voor de kinderbescherming voor de periode daarna, omdat niet meer voldaan werd aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling.

De uitspraak benadrukt het belang van samenwerking tussen de ouders en de rol van hulpverlening in het herstel van de communicatie en de opvoedsituatie van de kinderen. Het hof concludeerde dat de situatie van de kinderen niet zodanig was dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk was, en dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de zorg voor de kinderen konden dragen zonder de noodzaak van een gedwongen ondertoezichtstelling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.286.552
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 507412)
beschikking van 20 april 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A. van de Weerd te Den Haag,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht (verder ook te noemen: de kinderrechter), van 1 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 november 2020;
- het verweerschrift van de raad met bijlage;
- een brief van 16 december van de GI, waarin staat dat de GI geen verweerschrift zal indienen;
- een brief van mr. van de Weerd van 15 februari 2021 met producties;
- een brief van mr. van de Weerd van 17 maart 2021 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 maart 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [C] , namens de raad.
Namens de GI is niemand verschenen, met telefonische kennisgeving vooraf. De vader is evenmin verschenen, hoewel behoorlijk opgeroepen.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder zijn geboren:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2018 te [D] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2018 te [D] .
3.2
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld voor de termijn van een jaar, tot 1 september 2021.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder kan zich met de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet verenigen. Zij is van mening dat geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De moeder stelt dat de kinderen zich juist goed ontwikkelen. De huisarts en het consultatiebureau hebben geen zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. De moeder staat, indien dat nodig is, open voor hulp. De moeder voert in haar beroepschrift aan dat
de ouders onvoldoende mogelijkheden hebben gekregen om op eigen kracht en met behulp van het eigen netwerk het vrijwillig kader optimaal te kunnen benutten. Het vrijwillig kader dat -na het raadsonderzoek en de terugverwijzing door de raad- in maart 2020 is begonnen, is al na 4 á 5 weken door de GI beëindigd. Over de reden van stopzetting in het vrijwillig kader zijn geen fysieke gezamenlijke overleggen gevoerd. Toen de vader zich niet aan de afspraken bleek te houden en deze gezamenlijke overleggen juist waren geboden, heeft er enkel afzonderlijk telefonisch overleg plaatsgevonden. De uitbraak van het coronavirus heeft hierin een rol gespeeld, hetgeen ook door de GI is bevestigd. Er is te snel besloten de zaak terug te melden aan de raad.
Ter zitting heeft de moeder naar voren gebracht dat de situatie ten tijde van de bestreden beschikking, inmiddels is gewijzigd. De vader heeft sinds 27 februari 2021 wekelijks op zondag twee uur contact met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het omgangshuis in [E] . Deze omgang verloopt naar tevredenheid. Volgens de moeder ervaren de kinderen dit contact als prettig en komt de vader de afspraken over de omgang na. Ter zitting heeft de moeder verklaard dat de ouders, nadat het traject bij het omgangshuis is afgerond, in onderling overleg een omgangsregeling kunnen vastleggen. Daarbij is het de bedoeling dat de vader en de kinderen wekelijks zelfstandig omgang met elkaar hebben. De overdracht dient eventueel (professioneel) begeleid te worden. Voorts zijn ouders inmiddels aangemeld voor scheidingsbemiddeling van [F] . De vader stemde al eerder in met deze hulpverlening en de moeder nu ook. De begeleiding van [F] zal in april of mei van start gaan. De door de GI beoogde hulpverlening via een andere stichting die meer gespecialiseerd is in de culturele achtergrond van partijen heeft de moeder afgewezen, omdat daar bekenden en vriendinnen van haar werken.
5.3
De raad voert aan dat de gronden voor een ondertoezichtstelling (nog) aanwezig zijn. De raad is van mening dat er sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en dat de ouders op dit moment onvoldoende in staat zijn om onder eigen verantwoordelijkheid de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen en daarbij hulpverlening te accepteren. Dit blijkt volgens de raad uit het verloop van de gebeurtenissen sinds het onderzoek van de raad, de terugverwijzing naar het vrijwillig kader en het feit dat het voor de GI niet mogelijk is gebleken om in het vrijwillig kader tot een verbetering van de situatie voor de kinderen te komen. Uit recente informatie van de GI is de raad gebleken dat de ouders onvoldoende meewerken met hulpverlening. De GI ervaart veel samenwerkingsproblemen. Het lukt de GI niet goed om zicht te krijgen op de moeder en de kinderen. Er waren schriftelijke aanwijzingen nodig om de moeder mee te laten werken met betrekking tot de in te zetten hulp en omgang en om kennis te kunnen maken met de kinderen. De moeder stelt de situatie rooskleuriger voor dan die is. Er is bij de ouders sprake van een hevig onderling wantrouwen. Er is een wirwar van omstandigheden rondom de ouders waardoor toezicht vanuit een verplicht kader geboden is. De raad acht het noodzakelijk dat een neutrale instantie betrokken blijft om de situatie van de kinderen in de gaten te houden en de bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tegen te gaan. Ter zitting heeft de raad daaraan toegevoegd er onvoldoende vertrouwen in te hebben dat zonder de ondertoezichtstelling de noodzakelijke hulpverlening van de grond komt en in stand blijft.
5.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en de ouders de zorg die in hun belang noodzakelijk is op dit moment onvoldoende accepteren. Het ingrijpende karakter van de ondertoezichtstelling brengt mee dat een ernstige ontwikkelingsbedreiging pas dient te worden aangenomen wanneer in de actuele situatie van de kinderen concrete aanwijzingen voor die bedreiging aanwezig zijn die niet door middel van hulp in een vrijwillig kader kunnen worden weggenomen.
5.5
De raad stelt in zijn verweerschrift van 10 december 2020 dat de ontwikkeling van de kinderen onder meer wordt bedreigd omdat er (weer) geen contact is tussen de vader en de kinderen, hetgeen er toe kan leiden dat zij vervreemd raken van hem en zij op den duur een negatief beeld van hem krijgen, wat op korte termijn kan leiden tot verwarring en onduidelijkheid bij hen en op latere leeftijd problemen kan geven met betrekking tot hun identiteitsontwikkeling. Het hof onderkent dat het in het algemeen voor een goede ontwikkeling van een kind wenselijk is dat het omgang heeft met beide ouders. Het ontbreken van die mogelijkheid kan meebrengen dat het kind in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Daarvan is echter niet steeds zonder meer sprake wanneer de mogelijkheid tot omgang (enige tijd) ontbreekt.
Ter zitting is gebleken dat het contact tussen de vader en de kinderen inmiddels weer is hersteld en dat de [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wekelijks twee uur contact hebben met hun vader in het omgangshuis. Noch door de raad, noch van de zijde van de vader of de GI is de stelling van de moeder betwist dat de wekelijkse omgang goed verloopt en dat de ouders op korte termijn zullen starten met ouderschapsbegeleiding via [F] . Hoewel de ontwikkelingen pril zijn ziet het hof nog mogelijkheden voor ouders om in het vrijwillig kader met hulp van het omgangshuis en [F] tot afspraken te komen met betrekking tot de omgang tussen de kinderen en de vader en om te werken aan verbetering van hun communicatie en ouderrelatie.
5.6
De raad heeft in zijn rapportage voorts nog zorgen geuit over het feit dat er weinig zicht is op de thuissituatie van de kinderen en vraagt zich af of de moeder voldoende draagkracht heeft om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] een evenwichtig en voorspelbaar opvoedklimaat te bieden. De raad heeft deze zorgen echter niet verder geconcretiseerd. Evenmin zijn door de GI of door de raad ter zitting in dat kader voldoende feiten naar voren gebracht op basis waarvan moet worden geoordeeld dat bij de kinderen op dit moment sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Bovendien ontwikkelen de kinderen zich volgens het consultatiebureau -onbetwist- leeftijdsadequaat.
5.7
Het hof benadrukt het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dat de vader voor hen in beeld blijft en dat de omgang met de vader op een voor hen plezierige wijze verloopt en blijft verlopen. Het ligt op de weg van de ouders om in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] samen te werken aan een nadere invulling van de omgangsregeling en aan de verbetering van hun communicatie en ouderrelatie. De moeder heeft kenbaar gemaakt dat zij open staat voor hulpverlening daarbij en voorts dat de ouders zich bij [F] hebben aangemeld om de communicatie en het benodigde vertrouwen tussen de ouders te herstellen om zodoende te trachten de onderlinge verstandhouding tussen de ouders te verbeteren en de overdrachtsmomenten bij de omgangsregeling soepel te laten verlopen.
5.8
Het hof stelt vast dat niet meer wordt voldaan aan het wettelijk vereiste voor een ondertoezichtstelling. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen tot aan de datum van de onderhavige beschikking en voor het overige vernietigen, onder afwijzing van het resterende gedeelte van het inleidende verzoek van de raad met ingang van heden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 1 september 2020 voor zover de daarin uitgesproken ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode tot heden;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 1 september 2020 voor zover de daarin uitgesproken ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode vanaf heden en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] af voor zover dat verzoek betrekking heeft op de periode vanaf heden.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, K.A.M. van Os-ten Have en L. Hamer, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen, en is op 20 april 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.