In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had eerder de bezwaren van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen in de omzetbelasting ongegrond verklaard. De naheffingsaanslagen betroffen de tijdvakken van 1 juli 2016 tot en met 30 september 2016 en van 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2016. Belanghebbende, die matrassen verkoopt, stelde dat de door haar verkochte matrassen zijn ontworpen en geproduceerd ter voorkoming of behandeling van decubitus, waardoor het verlaagde omzetbelastingtarief van 6% van toepassing zou zijn. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat de matrassen niet specifiek voor dit doel zijn ontworpen.
Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aan de bewijslast heeft voldaan. Er waren geen stukken in het dossier die aantoonden dat de matrassen daadwerkelijk als antidecubitusmatrassen zijn ontworpen. De verklaringen van de leverancier en de overgelegde documenten ondersteunden het standpunt van belanghebbende niet. Het Hof concludeerde dat zelfs als belanghebbende aan de bewijslast had voldaan, dit niet zou leiden tot een verlaging van de naheffingsaanslagen, omdat er geen cijfermatige onderbouwing was voor de verkoop van de matrassen in de relevante tijdvakken. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.