ECLI:NL:GHARL:2021:3829

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
20/00325 t/m 20/00328
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting en bewijsvoering antidecubitusmatrassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had eerder de bezwaren van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen in de omzetbelasting ongegrond verklaard. De naheffingsaanslagen betroffen de tijdvakken van 1 juli 2016 tot en met 30 september 2016 en van 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2016. Belanghebbende, die matrassen verkoopt, stelde dat de door haar verkochte matrassen zijn ontworpen en geproduceerd ter voorkoming of behandeling van decubitus, waardoor het verlaagde omzetbelastingtarief van 6% van toepassing zou zijn. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat de matrassen niet specifiek voor dit doel zijn ontworpen.

Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aan de bewijslast heeft voldaan. Er waren geen stukken in het dossier die aantoonden dat de matrassen daadwerkelijk als antidecubitusmatrassen zijn ontworpen. De verklaringen van de leverancier en de overgelegde documenten ondersteunden het standpunt van belanghebbende niet. Het Hof concludeerde dat zelfs als belanghebbende aan de bewijslast had voldaan, dit niet zou leiden tot een verlaging van de naheffingsaanslagen, omdat er geen cijfermatige onderbouwing was voor de verkoop van de matrassen in de relevante tijdvakken. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers 20/00325 tot en met 20/00328
uitspraakdatum: 20 april 2021
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 januari 2020, nummers AWB 17/4479 tot en met 17/4482, ECLI:NL:RBGEL:2020:262, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn over de tijdvakken 1 juli 2016 tot en met 30 september 2016 en 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2016 naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij beschikkingen de teruggaafverzoeken van belanghebbende over de tijdvakken 1 juli 2016 tot en met 30 september 2016 en 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2016 afgewezen.
1.3.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren tegen de onder 1.1 en 1.2 genoemde naheffingsaanslagen en beschikkingen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Belanghebbende verkoopt onder andere matrassen, boxsprings en aanverwante artikelen. Belanghebbende heeft diverse showrooms in Nederland en België en beschikt over verschillende websites. Op haar websites zijn onder meer de prijzen van diverse types en afmetingen van matrassen vermeld. Door bovenaan de homepagina van de website te klikken op “Bestellen” komt de klant op de bestelpagina met de mogelijkheid het gewenste matras en overige producten te selecteren en bestellen. Indien klanten in een van de showrooms een matras bestellen, vindt de bestelling eveneens via de webshop plaats.
2.2.
Op de websites staan bij de matrassen met de namen “Energy+ ”, “ MediActive ” en “TotalFit” een aantal eigenschappen van de matrassen opgesomd. De matrassen bieden volgens de websites onder meer een ongekend ligcomfort, een perfecte ondersteuning, een perfecte drukverdeling en zijn antiallergisch. Onder het kopje “drukververdeling” staat onder meer dat de matrassen helpen decubitus te voorkomen en dat de matrassen van oorsprong ontwikkeld zijn voor patiënten met doorligwonden maar dat ze inmiddels door een breder publiek worden omarmd. De matrassen zijn volgens de websites uitermate geschikt voor gebruik voor decubitus 1 en 2 in de thuiszorgsituatie. Aangeraden wordt in die gevallen een arts te raadplegen.
2.3.
Tot 1 september 2012 werden de matrassen geleverd door [A] aan belanghebbende. Vanaf 1 september 2012 werden de matrassen geleverd door [B] B.V..
2.4.
Een proces-verbaal van verhoor van [C] , directeur van [A] B.V., van 19 november 2015 vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:
“(Van welke door [X] BV gevoerde merken levert [A] BV de matrassen?)
“Energy Plus en Medi-active en Totalfit.”
(Heeft [X] BV nog andere leveranciers van matrassen?)
“Ik zou dat niet weten.”
Matrassen Climabest protectors
(Fabriceert [A] BV ook antidecubitusmatrassen voor [X] BV?)
“Die matrassen die wij voor [D] maken zijn wel echt matrassen met in meer of mindere mate een antidecubituswerking. Dat is omdat deze deels zijn opgebouwd uit traagschuim. Er zijn geen afspraken gemaakt met [D] om specifieke antidecubitusmatrassen te produceren. Maar niemand bestelt bij ons specifieke antidecubitusmatrassen. Wij hebben 60 verschillende schuimsoorten die in verschillende matrassen verwerkt worden en treden niet naar buiten met producten die specifiek als antidecubitusmatras worden aangeprezen.”
(…)”
2.5.
De omzet die is gerealiseerd met de verkoop van de matrassen is door belanghebbende in de aangiften vermeld onder de rubriek 1e “0%/niet belast”. De Inspecteur heeft over deze omzet 21% omzetbelasting nageheven.

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat belanghebbende één hoofdprestatie heeft geleverd, zijnde de verkoop van (slaapkamer)producten. Als gevolg hiervan zijn de teruggaafbeschikkingen tussen partijen niet meer in geschil. Alleen de naheffingsaanslagen over de tijdvakken 1 juli 2016 tot en met 30 september 2016 en 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2016 zijn nog in geschil. Hierbij is enkel nog in geschil welk omzetbelastingtarief (verlaagd tarief van 6% of algemeen tarief van 21%) van toepassing is op de verkoop van matrassen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de verkoop van de matrassen aan het verlaagde omzetbelastingtarief is onderworpen, omdat alle door haar verkochte matrassen (traagschuimmatrassen) antidecubitusmatrassen zijn. De Inspecteur bestrijdt dit standpunt.
4.2.
Het Hof leidt uit de toelichting op tabel I, post a.37, horende bij de Wet OB en het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 27 oktober 2011, nr. BLKB2011/26M, Stcrt. 2011, 19798, af dat een antidecubitusmatras is bedoeld om te worden gebruikt bij het voorkomen en behandelen van doorliggen en zich onderscheidt van andere matrassen door de speciale opvang van lokale drukuitoefening. Alleen antidecubitusmatrassen die specifiek zijn ontworpen en geproduceerd ter voorkoming of ter behandeling van decubitus en die als zodanig worden aangeboden en verkocht vallen onder post a.37 van tabel I. Een belangrijke aanwijzing in dit verband is dat de matrassen voor dat doel doorgaans door zorg- en verpleeginstellingen worden aangekocht. Op belanghebbende rust de last te bewijzen dat het verlaagde omzetbelastingtarief van toepassing is.
4.3.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door haar verkochte matrassen zijn ontworpen en geproduceerd ter voorkoming of behandeling van decubitus. Ten aanzien van de onderhavige tijdvakken bevinden zich geen stukken in het dossier waaruit dit is af te leiden. Ten aanzien van eerdere tijdvakken heeft [C] , directeur van [A] (leverancier tot 1 september 2012), zelfs expliciet verklaard (2.4) dat met belanghebbende geen afspraken zijn gemaakt om specifieke antidecubitusmatrassen te produceren. Informatie over met [B] B.V. (de leverancier na 1 september 2012) gemaakte afspraken bevat het dossier niet. De door belanghebbende overgelegde factuur uit 2012 van [B] B.V. met betrekking tot de levering van de matrassen Energy+, MediActive en TotalFit onderbouwt het standpunt van belanghebbende niet, nu daarop het algemene tarief is vermeld. Dat de matrassen van belanghebbende, naast enkele andere eigenschappen, ook druk verminderend werken, dus een antidecubituswerking hebben, is niet voldoende voor de conclusie dat de matrassen ook specifiek zijn ontworpen en geproduceerd ter voorkoming of behandeling van decubitus. Bij de aankoop van een matras is altijd van belang dat het past bij de lichaamsbouw, het gewicht en de slaapgewoonten van de gebruiker. Daar hoort bij dat rekening wordt gehouden met de drukpunten van het lichaam tijdens de slaap. Het door belanghebbende overgelegde rapport “Antidecubitusmatrassen [X] B.V. inzake ontwerp en aanprijzingen” maakt vorenstaande niet anders. Het Hof hecht aan dit rapport niet de waarde die belanghebbende daaraan hecht. Hierbij is van belang dat het rapport door belanghebbende zelf is opgesteld en vooral de visie van belanghebbende weergeeft. Het in hoger beroep overgelegde TNO-rapport ten aanzien van het matras ClimaBest uit 2019 geeft geen enkele informatie over een eventuele antidecubitus werking van dit matras. De overgelegde pagina’s van de website energy-plus van 15 juli 2015 en een ‘snapshot’ van die website van 22 april 2012 leiden evenmin tot een ander oordeel. Weliswaar wordt vermeld dat het Energy+ matras in ziekenhuizen en verpleeghuizen wordt gebruikt ter voorkoming van doorligwonden, maar deze informatie ziet niet op de onderhavige tijdvakken. Bovendien kan uit de stukken niet worden afgeleid dat belanghebbende in het derde en vierde kwartaal van 2016 specifiek deze Energy+ matrassen heeft verkocht, waarop de gegeven informatie uit 2012 en 2015 ziet.
4.4.
Het Hof merkt op dat zelfs indien belanghebbende aan de op haar rustende bewijslast zou hebben voldaan en het verlaagde tarief van toepassing zou zijn op de verkoop van de matrassen, dit niet kan leiden tot verlaging van de naheffingsaanslagen. Het is aan belanghebbende, op wie, nu de Inspecteur de juistheid van de ingediende aangiften gemotiveerd heeft betwist, de bewijslast rust, een cijfermatige onderbouwing te geven ten aanzien van de verkoop van de matrassen in de onderhavige tijdvakken. Deze onderbouwing is niet te vinden in de gedingstukken. Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting van het Hof verklaard dat zij deze onderbouwing niet kan geven. Dit geldt ook voor de cijfermatige onderbouwing van de verkoop van de allergeenvrije matrashoezen. Het Hof kan daarom, indien belanghebbende al gevolgd zou moeten worden in haar standpunt dat op de levering van de matrassen en de allergeenvrije matrashoezen het verlaagde tarief van toepassing is, niet vaststellen met welk bedrag de naheffingsaanslagen moeten worden verminderd. Dit komt voor rekening van belanghebbende.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 20 april 2021
De griffier, De voorzitter,
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
(A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 april 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.