ECLI:NL:GHARL:2021:3798

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
200.261.203
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over erfgenamen en testamentaire bepalingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, staat de vraag centraal wie de erfgenamen zijn van wijlen de echtgenoot van de geïntimeerde, de heer [B]. De appellant, de broer van de erflater, en de weduwe van de erflater, de geïntimeerde, zijn in een juridisch geschil verwikkeld over de geldigheid van het testament van de erflater, dat op 21 juli 2006 is opgemaakt. De weduwe heeft de rechtbank verzocht te verklaren dat de appellant geen rechten kan ontlenen aan dit testament. De rechtbank heeft geoordeeld dat het testament enkel van toepassing was in de situatie dat de erflater getrouwd was met zijn ex-echtgenote, en heeft de vordering van de geïntimeerde toegewezen.

De appellant is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Hij betoogt dat de Europese Erfrechtverordening van toepassing is op de nalatenschap van de erflater, wat door het hof wordt bevestigd. Het hof oordeelt dat het noodzakelijk is om alle partijen die mogelijk rechten kunnen ontlenen aan het testament, waaronder de kinderen van de erflater, in de procedure te betrekken. Het hof wijst erop dat de geïntimeerde haar kinderen moet oproepen, omdat er sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Indien de geïntimeerde dit nalaat, kan het hof haar niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

Het hof geeft de geïntimeerde de gelegenheid om haar kinderen in de procedure te betrekken en stelt dat zij hiervoor een machtiging van de kantonrechter nodig heeft. Het hof houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar een rolzitting voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.261.203
(zaaknummer rechtbank Gelderland NL18.17732)
arrest van 20 april 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. B.J. Al,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.P.H. van Maanen Winters.

1.Samenvatting

In dit hoger beroep gaat het om de vraag wie de erfgenamen zijn van wijlen de echtgenoot van [geïntimeerde] : zijn broer [appellant] of zijn weduwe en kinderen. Het hof beslist dat de weduwe van de erflater ook de kinderen in deze procedure moet oproepen op grond van artikel 118 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv), omdat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding.

2.De zaak

2.1
[geïntimeerde] is de weduwe van [B] (hierna: erflater); [appellant] is zijn broer. [appellant] is sinds 1990 werkzaam in de onderneming van erflater (aanvankelijk restaurant Aphrodite in de Rijnstaat in Arnhem, vanaf 1999 Bistro Café Robin Hood, aan het Willemsplein in Arnhem).
2.2
Erflater en [geïntimeerde] zijn op 30 oktober 2009 gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij hebben samen twee kinderen: [C] ( [geboortedatum] ) en [D] ( [geboortedatum] ). Zij hebben de huwelijksgemeenschap op 20 juli 2012 opgeheven door huwelijkse voorwaarden te maken en iedere huwelijksgemeenschap uit te sluiten. Zij hebben op 23 juli 2012 de ontbonden huwelijksgemeenschap gedeeltelijk verdeeld. Aan erflater zijn toegedeeld het ondernemingsvermogen (Bistro Café Robin Hood in Arnhem) en het bedrijfspand aan het Willemsplein 30 in Arnhem; erflater heeft de schuld waarvoor hypotheek is gevestigd op het bedrijfspand overgenomen. Aan [geïntimeerde] is het appartement aan de [a-straat1] in [A] toegedeeld; zij heeft de schuld waarvoor hypotheek is gevestigd op dit appartement overgenomen. Erflater moest aan [geïntimeerde] vanwege overbedeling € 72.232,50 betalen. Zij hebben deze schuld omgezet in een schuld uit geldlening.
2.3
Erflater is op 9 september 2017 in zijn laatste woonplaats Arnhem overleden. Hij heeft voor het laatst beschikt over zijn nalatenschap in zijn testament van 21 juli 2006. Op dat moment was hij gehuwd met [E] (hierna: [E] ). Hij heeft haar benoemd tot zijn enige erfgename en executeur onder de voorwaarde dat hun huwelijk nog bestaat op zijn sterfdag. Erflater en [E] zijn op 22 oktober 2009 gescheiden, zodat [E] geen erfgenaam is en ook geen executeur. Erflater heeft in zijn testament ook een subsidiaire erfstelling opgenomen die luidt als volgt:
“SUBSIDIAIRE ERFSTELLING.
VI. Voor het geval dat de onder II. gemaakte erfstelling geen gevolg heeft, benoem ik mijn
broer de heer [appellant] (...) tot mijn enige erfgenaam. Indien hij niet van mij erft benoem ik zijn afstammelingen die in Nederland zijn geboren tot mijn enige erfgenamen.”
2.4
Erflater heeft gedurende zijn huwelijk met [geïntimeerde] op enig moment een concept van een testament laten maken. In dat concept staat dat hij alle eerder gemaakte uiterste wilsbeschikkingen herroept en zijn echtgenote en – indien aanwezig – zijn kinderen tot zijn erfgenamen benoemt. Dit concept heeft niet geleid tot de ondertekening van een overeenkomstig testament bij de notaris, zodat zijn laatste testament dat van 21 juli 2006 is.
2.5
[appellant] heeft op 22 maart 2019 op de griffie van de rechtbank Gelderland verklaard dat hij de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaardt.
2.6
Tussen [geïntimeerde] en [appellant] is in geschil wie erfgenaam is of erfgenamen zijn van erflater. [geïntimeerde] heeft de rechtbank gevraagd voor recht te verklaren dat [appellant] geen rechten kan ontlenen aan het testament van 21 juli 2006. De rechtbank heeft geoordeeld dat erflater zijn testament van 21 juli 2006 uitsluitend heeft gemaakt voor de situatie dat hij getrouwd was met [E] of niet zou zijn hertrouwd en de gevraagde verklaring voor recht gegeven (vonnis van 8 mei 2019).

3.De rechtszaak bij het hof

3.1
[appellant] is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Hij komt daarvan in hoger beroep. Hij heeft zeven bezwaren (grieven) tegen de beslissing van de rechtbank en wil dat het hof de beslissing van de rechtbank ongedaan maakt en de vordering van [geïntimeerde] alsnog afwijst. Hij wil ook dat [geïntimeerde] zijn proceskosten voor de rechtszaak bij de rechtbank en het hof zal vergoeden.
3.2
In het dossier van het hof zitten de volgende stukken:
  • de stukken van de rechtszaak bij de rechtbank;
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven (met bijlagen);
  • de memorie van antwoord (met bijlage);
  • het tussenarrest van het hof van 8 september 2020, waarin de mondelinge behandeling is bepaald;
  • de stukken die voor die mondelinge behandeling zijn ingestuurd;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 maart 2021,waaruit blijkt dat partijen met elkaar in overleg treden over een vergelijk.

4.Het oordeel van het hof

4.1
Zoals [appellant] in zijn eerste grief heeft betoogd is op de nalatenschap van erflater de Europese Erfrechtverordening (Erfrechtverordening) van toepassing. De Nederlandse rechter is bevoegd om uitspraak te doen over de erfopvolging (artikel 4 Erfrechtverordening). Dat betekent dat grief 1 slaagt. Dat kan niet leiden tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, omdat ook de rechtbank, maar dan op andere gronden, tot het oordeel was gekomen dat de Nederlandse rechter bevoegd is.
4.2
Het gaat in deze zaak om de vraag of [appellant] rechten kan ontlenen aan het testament van erflater van 21 juli 2006. Het is noodzakelijk allen die een recht zouden kunnen ontlenen aan dat testament in deze procedure te betrekken. Dat zijn niet alleen [geïntimeerde] en [appellant] , maar ook de kinderen van erflater ( [C] en [D] ).
4.3
Er is sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. [geïntimeerde] is als oorspronkelijk eiseres degene die een beslissing wil uitlokken over een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Zij heeft haar kinderen niet in het geding geroepen. Zij heeft daardoor niet alle bij deze rechtsverhouding betrokken partijen in de procedure betrokken. Het hof zal haar ambtshalve de gelegenheid te geven om haar kinderen alsnog als partij in het geding te betrekken door oproeping op voet van artikel 118 Rv. [1]
4.4
Als [geïntimeerde] niet of niet tijdig van die gelegenheid gebruik maakt, zal het hof het vonnis van de rechtbank vernietigen en haar alsnog niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering een verklaring voor recht te geven dat [appellant] geen rechten kan ontlenen aan het testament van erflater van 21 juli 2006.
4.5
Het hof gaat ervan uit dat [geïntimeerde] als wettelijk vertegenwoordigster ook namens de kinderen de gevraagde verklaring voor recht zal vorderen, althans daartegen geen verweer zal voeren. Zij heeft daarvoor machtiging van de kantonrechter nodig: zonder machtiging wordt zij wanneer zij voor haar kinderen als eiser in rechte optreedt of tegen een uitspraak beroep instelt niet-ontvankelijk verklaard (artikel 1:349 lid 1 BW). Is dat laatste het geval, dan heeft ook de oproeping van de kinderen op voet van artikel 118 Rv geen effect, zodat zij ook in haar eigen vordering niet-ontvankelijk is. Voor de volledigheid merkt het hof op dat [geïntimeerde] niet zonder machtiging van de kantonrechter in die uitspraak mag berusten als de vordering in hoger beroep wordt afgewezen (artikel 1:349 lid 2 BW). Het hof verlangt van [geïntimeerde] dat zij de machtiging van de kantonrechter als bedoeld in artikel 1:349 lid 1 BW aan het hof en de wederpartij overlegt.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van 11 mei 2021 en geeft [geïntimeerde] de gelegenheid alsnog de kinderen van erflater [C] en [D] in het hoger beroep te betrekken dan wel mee te delen dat zij dit zal nalaten;
bepaalt dat voor het geval [geïntimeerde] ervoor kiest de kinderen van erflater in dit hoger beroep te betrekken de zaak vervolgens zal worden verwezen naar de rol van 25 mei 2021 voor het nemen van de memorie van antwoord aan de zijde van de kinderen van erflater en het overleggen van de machtiging van de kantonrechter als bedoeld in rov. 4.5;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, M.H.F. van Vugt en R.E. Brinkman en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 april 2021.

Voetnoten

1.HR 10 maart 2017, ECLI:HR:2017:411.