ECLI:NL:GHARL:2021:3788

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
200.246.215
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbeurdverklaring van aandeel in gouden sieraden wegens opzettelijk verzwijgen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 20 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verbeurdverklaring van een aandeel in gouden sieraden. De appellant, de man, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, de vrouw, met betrekking tot de gouden sieraden die volgens hem op 2 maart 2017 nog tot de gemeenschap van goederen behoorden. De man stelde dat de vrouw deze sieraden opzettelijk had verzwegen, zoekgemaakt of verborgen gehouden. Het hof heeft de man in een eerder tussenarrest van 21 januari 2020 toegelaten om bewijs te leveren van zijn stellingen. Tijdens het getuigenverhoor heeft de man verklaard dat hij de sieraden op 19 juli 2016 aan de vrouw heeft overhandigd, waarna zij naar Turkije vertrok. De vrouw ontkende deze feiten en stelde dat zij op die dag aan het werk was. Het hof heeft echter vastgesteld dat de man voldoende bewijs heeft geleverd dat driekwart van de gouden sieraden op 2 maart 2017 tot de gemeenschap behoorde en dat de vrouw deze opzettelijk heeft verzwegen. Het hof oordeelde dat de vrouw haar aandeel in deze sieraden heeft verbeurd op grond van artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De vordering van de man tot vergoeding van de waarde van de sieraden werd echter afgewezen, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. Het hof heeft het bestreden vonnis van de rechtbank vernietigd en verklaard dat de vrouw haar aandeel in driekwart van de gouden sieraden aan de man heeft verbeurd, en de kosten van het geding in beide instanties gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.246.215
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: NL 17.15192)
arrest van 20 april 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: de man,
advocaat: mr. M.P.H. Sanders te Doetinchem,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: verweerster,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. M. Metin te Arnhem.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 21 januari 2020 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 6 juli 2020;
  • het proces-verbaal van tegengetuigenverhoor van 23 november 2020;
  • de memorie na enquête en contra-enquête van mr. Sanders; en
  • de memorie na enquête en contra-enquête van mr. Metin.
1.3
Vervolgens heeft de man aanvullend de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Het hof heeft de man in het tussenarrest van 21 januari 2020 toegelaten te bewijzen dat de gouden sieraden (dan wel een gespecificeerd deel daarvan) op 2 maart 2017 nog tot de gemeenschap van goederen van partijen behoorden, dat de vrouw deze gouden sieraden opzettelijk heeft verzwegen, zoekgemaakt of verborgen gehouden en tot het bewijs van de waarde van deze gouden sieraden. De man heeft ter voldoening aan zijn bewijsopdracht zichzelf als partijgetuige, de vrouw, [C] , [D] en [E] doen horen. De man heeft afgezien van het horen van [F] . In het tegengetuigenverhoor heeft de vrouw [G ] , [H] en [I] doen horen.
2.2
Het hof is van oordeel dat de man er ten aanzien van driekwart van de gouden sieraden in is geslaagd te bewijzen dat deze sieraden op 2 maart 2017 nog tot de gemeenschap van goederen van partijen behoorden en dat de vrouw deze sieraden opzettelijk heeft verzwegen, zoekgemaakt of verborgen gehouden. Bij de bewijswaardering acht het hof het volgende van belang.
2.3
De man heeft als partijgetuige onder meer het volgende verklaard:

U vraagt mij of ik in juli 2016 naar [J] ben geweest om het goud op te halen. (…)
De vrouw heeft aangegeven dat zij het goud nodig had, omdat zij het goud wilde inwisselen in Turkije. Ze heeft niet gezegd welk goud zij wilde inwisselen. Uiteindelijk ben ik naar de kluis gegaan en heb ik het goud opgehaald. (…) U vraagt mij of het klopt dat ik het goud in [J] heb opgehaald. Dat klopt. Ik heb met de heer [D] afgesproken in [J] . U vraagt mij op welke manier het goud in de kluis werd bewaard. Het zat in een geel tasje met de naam van mijn overleden oom erop. In het gele tasje, dat ik aan de vrouw heb gegeven, zaten alle sieraden. (…) U vraagt mij of ik het goud op 19 juli aan de vrouw heb overhandigd. Dat is zo. Een paar dagen later, is zij met haar familie in de auto naar Turkije vertrokken. (…) Ik heb gezien dat de vrouw de sieraden om haar arm droeg in Turkije. U vraagt mij of ik het gele tasje heb gezien. De vrouw heeft het gele tasje met het goud bij haar zusje verstopt, onder het aanrecht. Dat heeft zij mij verteld.’
2.4
De verklaring van de man wordt deels ondersteund door de verklaring van de getuige [D] , die onder meer het volgende heeft verklaard:
‘Toen de man naar de kluis in [J] kwam, hebben wij afgesproken. Ik liep niet met hem naar de kluis, maar ik wist wel dat hij daar een kluis had. Ik ben niet mee naar binnen geweest in de bank. Toen de man uit de bank kwam had hij het gele tasje bij zich en hij stapte in zijn auto. (…) Wij spraken over het goud en maakten daar grapjes over. Ik heb het goud ook even gezien. Het zat in een geelkleurig tasje met donkere letters erop. (…) Op een gegeven moment ging de man met het goud naar boven. Toen hij terugkwam, had hij het goud niet meer bij zich. De vrouw was hier niet bij. (…) later op de avond (…) Toen de vrouw binnenkwam, begroette ik haar. (…) De man en de vrouw zijn samen naar boven gegaan. (…) Ik wist dat de vrouw kwam voor het goud. Ik ben zelf niet boven geweest. Ik heb ook niets gehoord. Ik weet alleen dat de vrouw na korte tijd de trap af kwam met het goud en wat andere spullen. U vraagt mij hoe ik weet dat ze ook het goud mee heeft genomen. Ik zag dat zij het tasje met goud, dat ik eerder op de dag had gezien, in haar eigen tas deed. U vraagt mij hoe laat het goud aan de vrouw werd gegeven. Dat was later op de avond.’
2.5
De vrouw heeft ontkend dat zij op 19 juli 2016 terug is geweest naar het huis en heeft verklaard dat zij op die dag heeft gewerkt in [K] . Dit laatste is bevestigd door de getuige [G ] die daarover kort gezegd heeft verklaard dat de vrouw niet meer is teruggegaan naar haar huis en dat zij op 19 juli 2016 beiden in [K] hebben gewerkt en samen naar het huis van [G ] en haar man zijn gegaan. Uit de door de man overgelegde transcripties van (opgenomen) telefoongesprekken tussen de vrouw en [E] , die toen bij de vrouw bekend was als ‘ [E] ’, volgt echter dat de vrouw op 14 november 2018 het volgende heeft verklaard:
‘Nadat ik van huis was weggegaan en had besloten om te gaan scheiden. Toen had ik het goed en heb ik het goud meegenomen.’
En op 27 november 2018:
´Altinlar onlardaydi (goud was eerst bij hun) heel lang. Sonra ben evden gittikten sonra (Toen ik weg was van huis). (…) Hij wilde een kans van mij maar ik wilde niet. En op die moment heb ik gezegd van geef mijn goud, benim altinlarimi getir dedim (breng mijn goud). (…) Ondan sonra, tamam dedi getirdi, o gün bu gün bende kaldi (vervolgens heeft hij het goud gebracht, en sinds dien is het goud bij mij gebleven).’
2.6
Zoals het hof in de tussenbeschikking van 21 januari 2020 heeft overwogen, brengen de door de vrouw gestelde omstandigheden naar het oordeel van het hof niet mee dat de opgenomen gesprekken buiten beschouwing dienen te worden gelaten als bewijs met betrekking tot de gouden sieraden. Het hof acht verder niet aannemelijk dat de vrouw bewust onwaarheden heeft verteld omdat zij wist dat de man achter de gesprekken zat en zij hem aan het lijntje wilde houden, zoals de vrouw heeft verklaard.
2.7
Naar het oordeel van het hof is op basis van bovenstaande getuigenverklaringen van de man en [D] en op basis van de transcripties voldoende komen vast te staan dat de gouden sieraden vóór de peildatum in bezit van de vrouw zijn gekomen.
2.8
Uit de transcriptie van het telefoongesprek van 14 november 2018 volgt ten aanzien van de gouden sieraden verder onder meer het volgende:
[geïntimeerde] : (…) Ik heb met dat goud evi dösedim yani (huis ingericht). Dus dat wilt hij nu van mij. En ik heb samen met mijn advocaat besloten om te zwijgen. Ik heb dus gezegd dat ik het goud niet heb. (…) Ja, maar ik heb niet zoveel meer over. Ik heb alleen benim ailemin taktiklari var, onlarin taktiklarindan bir kac tane var. Zor durumdaydim (ik heb alleen wat mijn familie heeft gegeven, en nog paar wat zijn familie heeft gegeven, ik zat in een moeilijke situatie), daarvoor heb ik ze ook gebruikt en bij mij was het zo van 'ik wil niks van hun' dus bozdurum gitsin (laat ik het maar inwisselen voor geld) zo was het. Het was voor noodgeval, levensonderhoud weetje.
(…)
K: (…) Maar is het veel wat je hebt uitgegeven (goud)? Want je zegt als ik de zaak verlies dan moet ik alles teruggeven.
[geïntimeerde] : Ja, ik denk 1/4 van wat zij hebben gegeven. Bilenzik bozdurdum (Ik heb armbandjes ingewisseld voor geld). (…) Ik had overwogen om alles terug te geven aan hun
maar aan mij is dus geadviseerd als ik het goud teruggeef dan gaat hij jou helemaal niet loslaten. Dat was op advies van de advocaat. (…) Ik heb haar advies gevolgd en toen heb ik besloten om te gaan zwijgen.
(…)
K: (…) Waar heb je het goud nu dan?
[geïntimeerde] : In huis.
(…)
En uit de transcriptie van het telefoongesprek van 27 november 2018:
K: Maar je zei laatst van ik heb ongeveer 1/4 uitgegeven. Dus 3/4 heb je over en als je uitgaat van zijn deel laten we zeggen 50 % dan kun je in ieder geval eventueel geven.
[geïntimeerde] : Ja, ik kan het geven maar als ze l/4de deel ook aan mij vragen? Want zij willen dat ook die l/4de deel. (…)’
2.9
Het hof leidt uit deze transcripties af dat de vrouw driekwart van de gouden sieraden in 2018 nog altijd onder zich had, zodat het hof aanneemt dat (in ieder geval) dit deel van de gouden sieraden ook op 2 maart 2017 tot de gemeenschap behoorde en in het bezit was van de vrouw. Ten aanzien van het overige deel van de gouden sieraden is dit onvoldoende vast komen te staan. Uit de transcripties leidt het hof verder af dat de vrouw wist dat de gouden sieraden tot de te verdelen gemeenschap behoorden, maar dat zij bewust heeft verzwegen dat zij deze onder zich had. Daarmee is naar het oordeel van het hof sprake van opzettelijk verzwijgen als bedoeld in artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het gevolg hiervan is dat de vrouw haar aandeel in driekwart van de gouden sieraden heeft verbeurd. Het hof zal de primaire vordering van de man in zoverre toewijzen.
2.1
De man vordert primair tevens dat het hof de vrouw veroordeelt de waarde van de gouden sieraden van € 25.425,- aan de man te voldoen. Indien en voor zover de man deze vordering baseert op artikel 3:194 BW dient deze te worden afgewezen, omdat dat artikel slechts ziet op de verbeurdverklaring en geen grondslag biedt voor een vordering tot vergoeding van de waarde. Een andere grondslag voor de vordering heeft de man ook niet gesteld. Daarbij komt dat de waarde van de sieraden onvoldoende onderbouwd is. Het hof heeft in het tussenarrest van 21 januari 2020 al geoordeeld dat de waarde van de gouden sieraden op basis van het taxatierapport van 30 november 2017, waarvan de wijze van totstandkoming ter discussie staat, onvoldoende vaststaat. De man heeft geen aanvullend bewijs geleverd. De enkele schatting van de getuige [C] , die heeft verklaard dat de waarde volgens hem tussen de € 20.000,- en € 25.000,- ligt, is daarvoor onvoldoende.
2.11
Aangezien het hof voor recht zal verklaren dat de vrouw haar aandeel in driekwart van de gouden sieraden aan de man heeft verbeurd, komt het hof niet toe aan de subsidiaire vorderingen van de man tot (kort gezegd) toedeling van de gouden sieraden aan de man en verdeling van de gouden sieraden bij helfte. Het hof zal de door de man gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad afwijzen, nu een verklaring voor recht zich daartoe niet leent.

3.De slotsom

3.1
Gelet op het voorgaande zal het hof het bestreden vonnis vernietigen en beslissen als volgt.
3.2
Nu partijen met elkaar gehuwd zijn geweest en het geschil voortvloeit uit de afwikkeling van de echtscheiding, zal het hof de kosten in beide instanties compenseren.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 7 juni 2018 en doet opnieuw recht;
verklaart voor recht dat de vrouw haar aandeel in driekwart van de gouden sieraden aan de man heeft verbeurd, zodat deze nog slechts toebehoren aan de man;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, M.L. van der Bel en M.H.H.A. Moes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 april 2021.