ECLI:NL:GHARL:2021:3749

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
200.286.188/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake ouderlijk gezag en contactregeling na scheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is een tussenbeschikking gegeven met betrekking tot het ouderlijk gezag en de contactregeling van een minderjarige na de scheiding van de ouders. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat de minderjarige bij hem zal wonen en om een contactregeling vast te stellen. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De zaak is eerder behandeld door de rechtbank Noord-Nederland, waar de minderjarige onder toezicht is gesteld van een gecertificeerde instelling. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de ouders en hun advocaten aanwezig waren. De kinderrechter had eerder een raadsonderzoek gelast, maar de vader was het niet eens met de motivering hiervan. Het hof oordeelde dat de beschikking van de kinderrechter een tussenbeschikking was, omdat er geen eindbeslissing was genomen over alle verzoeken. De vader werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat tegen een tussenbeschikking geen tussentijds hoger beroep openstaat, tenzij de rechter anders heeft bepaald. De beslissing is op 13 april 2021 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.286.188/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 186678)
beschikking van 13 april 2021
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.L.J. Leijendekker te Wijk bij Duurstede,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. Groeneveld te Hoogezand.
Als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
gevestigd te Groningen,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 februari 2019 en 29 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 17 november 2020;
- een journaalbericht van mr. Groeneveld van 12 januari 2021;
- een journaalbericht van mr. Leijendekker van 20 januari 2021 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Groeneveld van 22 maart 2021 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 maart 2021 plaatsgevonden. De zaken met nummers 200.286.187/01 en 200.286.188/01 zijn gelijktijdig behandeld.
De ouders zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI is mevrouw [C] verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) is verschenen mevrouw [D] .
2.3
Het hof zal ten aanzien van de zaak met nummer 200.286.187/01, waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld zich nog nader schriftelijk uit te laten over het evaluatieverslag van Het Samenhuis van 18 maart 2021, bij afzonderlijke beschikking beslissen.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de vader en de moeder is [in] 2017 [de minderjarige] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 2 oktober 2019 is [de minderjarige] voor het eerst onder toezicht gesteld van de GI, welke maatregel voor het laatst is verlengd bij de bestreden beschikking van
29 september 2020 tot 2 oktober 2021.
3.3
Bij beschikking van 12 november 2018 heeft de rechtbank een voorlopige contactregeling en een voorlopige informatie- en consultatieregeling vastgesteld.
3.4
De vader verzoekt de rechtbank - samengevat weergegeven - om bij beschikking, voor
zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair te bepalen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijf bij hem zal hebben en subsidiair om een contactregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen, waarbij het halen en brengen gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld, de moeder te veroordelen tot het nakomen van een informatie- en consultatieregeling, alsmede de vader vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] tijd te mogen doorbrengen in het buitenland, meer in het bijzonder in Ierland en het Verenigd Koninkrijk. Voorts heeft de vader verzocht aan het niet nakomen van de contactregeling en de informatie- en consultatieregeling een dwangsom te verbinden van € 1.000,-- per dag of deel daarvan dat de moeder nalatig is aan de beschikking te voldoen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 29 september 2020 heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, de raad verzocht onderzoek te doen naar de hoofdverblijfplaats, de contactregeling en de informatie- en consultatieregeling ten aanzien van [de minderjarige] en hiervan rapport en advies uit te brengen, en iedere verdere beslissing aangehouden.
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op (de motivering van) de beslissing van de kinderrechter om een raadsonderzoek te gelasten. De vader verzoekt het hof, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking in zoverre te vernietigen.

5.De motivering van de beslissing

De ontvankelijkheid
5.1
Ter zitting van het hof heeft de advocaat van de vader toegelicht dat de grieven van de vader in beginsel niet gericht zijn tegen de beslissing van de kinderrechter om een raadsonderzoek te gelasten. De vader kan zich echter niet vinden in de motivering die de kinderrechter hieraan ten grondslag heeft gelegd. Volgens de vader heeft de kinderrechter in zijn overwegingen een voorschot genomen op de eindbeslissing, waardoor het onderzoek van de raad niet meer objectief kan plaatsvinden.
5.2
Het hof oordeelt als volgt. De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking een eindoordeel gegeven over het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. In zoverre is sprake van een eindbeschikking waartegen hoger beroep ingesteld kan worden. Dit heeft de vader ook gedaan (zaaknummer 200.286.187/01). Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, de contactregeling en de informatie- en consultatieregeling heeft de kinderrechter – onder een afzonderlijk zaaknummer – de raad verzocht een onderzoek in te doen stellen, en iedere verdere beslissing aangehouden. In zoverre is de beschikking een tussenbeschikking, omdat met betrekking tot dat verzoek in het dictum geen eind is gemaakt aan (enig deel van) het verzochte.
5.3
Het hof is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de beslissingen van de kinderrechter in beide zaken in één beschikking zijn opgenomen, deze beschikking nog niet tot een deelbeschikking maakt. Bij een deelbeschikking is sprake van een eindbeschikking over een deel van het verzochte en een tussenbeschikking over een ander deel van het verzochte. In het onderhavige geval betreft het echter twee geheel verschillende zaken, met aparte zaaknummers, verzoeken en (hoedanigheden van) partijen. Dat de overwegingen in de bestreden beschikking met elkaar zijn verweven, zoals de vader ter zitting heeft gesteld, maakt het oordeel van het hof niet anders. Uit het dictum van de beschikking komt voldoende duidelijk naar voren dat het in de beschikking gaat om beslissingen in twee afzonderlijke zaken. Dit brengt mee dat de bestreden beschikking ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, de contactregeling en de informatie- en consultatieregeling een tussenbeschikking is.
5.4
Het hof concludeert dat conform de hoofdregel van artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tegen een tussenbeschikking geen tussentijds hoger beroep openstaat, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Daarvan is echter geen sprake. De man kan in zijn hoger beroep dan ook niet worden ontvangen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Knot, J.G. Idsardi en C. Koopman, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 13 april 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.