ECLI:NL:GHARL:2021:3742

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
200.279.150/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contactregeling tussen ouders na scheiding met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de contactregeling tussen een moeder en haar twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders zijn in maart 2014 gescheiden en de kinderen wonen sindsdien bij de vader. De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 4 maart 2020 aangevochten, waarin haar verzoek om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij haar te bepalen en om nader onderzoek naar contactherstel met [de minderjarige2] werd afgewezen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de belangen van de kinderen centraal stonden.

De moeder heeft haar grieven met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] ter zitting ingetrokken, waardoor dit onderwerp niet verder werd besproken. Het hof heeft zich vervolgens gericht op de contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige1]. De rechtbank had eerder bepaald dat [de minderjarige1] één keer per veertien dagen van vrijdagavond tot zondagavond bij de moeder verblijft. Het hof heeft deze regeling bevestigd, maar met de mogelijkheid voor [de minderjarige1] om zelf invulling te geven aan het contact, rekening houdend met zijn leeftijd en wensen.

Daarnaast heeft het hof de moeder in haar verzoek om [de minderjarige1] ook de helft van de vakanties bij zich te hebben, afgewezen, omdat dit onvoldoende gemotiveerd was. Wat betreft [de minderjarige2] heeft het hof, in lijn met het advies van de raad voor de kinderbescherming, geen aanleiding gezien om een nader onderzoek naar contactherstel te gelasten, gezien de wens van [de minderjarige2] om geen contact met de moeder te hebben. De beslissing van het hof is in het belang van de kinderen genomen, waarbij de noodzaak van een goede communicatie tussen de ouders ook werd benadrukt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.279.150/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland128889)
beschikking van 13 april 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Helmantel te Sappemeer,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.J. Kanning te Assen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 4 maart 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 3 juni 2020;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie(s);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 16 juni 2020;
- een journaalbericht van mr. Helmantel van 19 augustus 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Helmantel van 29 december 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Helmantel van 25 februari 2021 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Helmantel van 11 maart 2021 met productie(s).
2.2
De minderjarigen [de minderjarige1] , geboren [in] 2005, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2006, hebben bij brieven van 24 respectievelijk 20 februari 2021 aan het hof hun mening kenbaar gemaakt met betrekking tot de verzoeken. De inhoud van deze brieven is door de voorzitter ter zitting zakelijk weergegeven.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 12 maart 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad zijn de heer [C] en mevrouw [D] verschenen. Mr. Kanning heeft een stagiaire meegenomen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voornoemd, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De ouders zijn in maart 2014 uit elkaar gegaan. De kinderen wonen sindsdien bij de vader.
3.2
Bij beschikking van 16 september 2015 is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader bepaald.
3.3
Bij beschikking van 5 april 2017 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de moeder en [de minderjarige1] een contactregeling vastgesteld inhoudende dat [de minderjarige1] twee zaterdagen per maand bij de moeder verblijft en gedurende de helft van de feestdagen, waarbij de moeder [de minderjarige1] ophaalt bij de vader en de vader [de minderjarige1] weer ophaalt bij de moeder. Onder aanvulling van een nadere haal- en brengregeling en een beslissing over de reiskosten en onder oplegging van een dwangsom is deze contactregeling bij beschikking van 7 maart 2018 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, gehandhaafd. Daarbij is tevens onder meer bepaald dat de moeder en [de minderjarige1] wekelijks op woensdag om 18.00 uur telefonisch contact zullen hebben en dat de vader de moeder maandelijks per e-mail zal informeren over belangrijke aangelegenheden die (de persoon van) de minderjarigen betreffen. Bij genoemde beschikking van 5 april 2017 is het verzoek van de moeder tot vaststelling van een contactregeling met [de minderjarige2] afgewezen, hetgeen bij genoemde beschikking van 7 maart 2018 is gehandhaafd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, het verzoek van de
moeder tot het bepalen van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij haar afgewezen en een contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige1] vastgesteld, inhoudende dat [de minderjarige1] één keer per veertien dagen van vrijdagavond tot zondagavond bij de moeder verblijft, waarbij partijen ieder de helft van de reiskosten van [de minderjarige1] dienen te betalen. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder tot nader onderzoek naar contactherstel tussen [de minderjarige2] en haar afgewezen en in verband daarmee is de moeder doorverwezen naar het hulpverleningstraject “Begeleiding voor ouder zonder omgang” van [E] .
4.2
De moeder is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven I tot en met V zien op de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en de grieven VI en VII op de contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige2] . De moeder verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt voor zover daarbij de verzoeken van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij haar te bepalen en tot nader onderzoek van de mogelijkheden voor contactherstel met [de minderjarige2] zijn afgewezen), en (in zoverre) opnieuw rechtdoende haar verzoeken toe te wijzen, althans te bepalen dat door een geschikte instantie - primair door de raad, subsidiair een andere geschikte instantie - de mogelijkheden van haar verzoeken (het hof begrijpt voor zover die het contactherstel met [de minderjarige2] betreffen) worden onderzocht. De moeder heeft tevens haar verzoek vermeerderd in die zin dat de feestdagen en vakanties bij helfte worden verdeeld.
4.3
De vader is op zijn beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen.
De grieven zien op de gewijzigde contactregeling met [de minderjarige1] en op het gezag. De vader verzoekt de bestreden beschikking te wijzigen wat betreft de contactregeling (het hof begrijpt met [de minderjarige1] ) en (in zoverre) rechtdoende:
II. het verzoek van de moeder tot wijziging van de zorg- en contactregeling af te wijzen;
III. te bepalen dat het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wordt gewijzigd in die zin dat het ouderlijk gezag alleen aan de vader toekomt;
IV. de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.4
De moeder voert verweer en zij verzoekt het incidenteel hoger beroep
niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder heeft ter zitting verklaard haar grieven met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] niet meer te handhaven. Daarom behoeft dit onderwerp verder geen bespreking meer. De vader heeft op zijn beurt het verzoek om hem alleen met het gezag over de kinderen te belasten ter zitting ingetrokken, zodat ook dat punt verder onbesproken kan blijven. Het hof zal zowel de moeder alsook de vader ten aanzien van deze onderdelen niet-ontvankelijk verklaren in hun hoger beroep. Aldus ligt alleen nog de contactregeling tussen de moeder en de jongens ter beoordeling aan het hof voor.
5.2
Volgens artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van een van de ouders een beslissing over de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorg- of contactregeling) wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.3
Gebleken is dat [de minderjarige1] sinds genoemde beschikking van 7 maart 2018 meer bij de moeder verblijft dan in die beschikking is opgenomen. Zodoende is sprake van een wijziging van omstandigheden waardoor de moeder ontvankelijk is in haar wijzigingsverzoek ten aanzien van [de minderjarige1] . Omdat het vorige verzoek van de moeder tot vaststelling van een zorgregeling met [de minderjarige2] meer dan een jaar voor indiening van haar inleidend verzoek is afgewezen, is zij alleen al om die reden ook ontvankelijk in haar verzoek ten aanzien van hem. Het hof volgt de vader overigens niet in zijn standpunt dat het verzoek van de moeder reeds moet worden afgewezen omdat zij ten onrechte niet om wijziging van de beschikking van 5 april 2017 heeft verzocht. Voor zover de omgangsregeling wordt gewijzigd, had de rechtbank dat ambtshalve in het dictum kunnen opnemen. Kennelijk is dit nagelaten. Het hof zal dat hierna wel doen.
5.4
Het hof overweegt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] jongens van 15 respectievelijk 14 jaar zijn die beperkingen en problemen ondervinden. [de minderjarige1] is gediagnosticeerd met ADHD en een aan autisme verwante stoornis en [de minderjarige2] vertoont gedragsproblemen. Bij [de minderjarige1] is [F] betrokken en [de minderjarige2] is onlangs doorverwezen naar [G] . De moeder krijgt ook ondersteuning van [F] .
[de minderjarige1]
5.5
Niet ter discussie staat dat [de minderjarige1] graag naar zijn moeder gaat. Hij blijft ook geregeld bij haar slapen. De moeder wenst die overnachtingen geformaliseerd te zien in een tweewekelijkse weekendregeling. De rechtbank heeft dienovereenkomstig beslist. De vader wil graag dat de contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige1] teruggaat naar hoe die was voor het wijzen van de bestreden beschikking en zoals die al gold vanaf 5 april 2017, te weten twee zaterdagen per maand. Dat sluit volgens de vader beter aan bij de behoefte van [de minderjarige1] . [de minderjarige1] zelf schrijft aan het hof dat hij in overleg met elkaar af en toe bij de moeder wil blijven logeren en dat hij niet het gevoel wil hebben dat hij moet.
5.6
Gezien zijn leeftijd kan het hof zich goed voorstellen dat [de minderjarige1] wat meer ruimte wil om zelf invulling te geven aan het contact met zijn moeder in plaats van de door haar gevraagde vastomlijnde weekendregeling. In deze fase van zijn ontwikkeling past dat hij in de weekenden, buiten het contact met zijn ouders om, steeds meer andere sociale activiteiten (vrienden, sporten, werken) krijgt. Daar tegenover staat het belang van duidelijkheid voor de moeder en de, gezien zijn beperkingen, bovengemiddelde behoefte van [de minderjarige1] aan structuur. De moeder is bang dat als [de minderjarige1] te veel vrijheid wordt gegeven, bij hem hetzelfde gebeurt als bij [de minderjarige2] en dat zij ook met [de minderjarige1] het contact kwijtraakt. Het hof begrijpt die angst. Een al te verplichtend karakter in het contact met de niet-verzorgende ouder kan bij een jongen in de leeftijd van [de minderjarige1] echter ook weerstand oproepen en daarom juist averechts werken. Het hof komt daarom tot het volgende oordeel. Net zoals de bestreden beschikking nu voorschrijft blijft [de minderjarige1] eenmaal per 14 dagen in het weekend naar de moeder gaan. Daarbij is hij de ene keer een heel weekend bij haar (van vrijdag- tot zondagavond) en de andere keer minimaal een zaterdag, naar behoefte van [de minderjarige1] uit te breiden tot het hele weekend.
Aldus kan de moeder zich beroepen op een ondergrens die nagekomen moet worden, maar wordt ook tegemoet gekomen aan de wens van [de minderjarige1] om een vrijere invulling te geven aan het contact met zijn moeder.
5.7
De vader heeft de bestreden beschikking kennelijk zo begrepen dat de regeling over de feestdagen is komen te vervallen, maar dat is niet juist. Op basis van de beschikking van
5 april 2017, gehandhaafd bij beschikking van 7 maart 2018, dient [de minderjarige1] de helft van de feestdagen door te brengen bij de moeder. Dit onderdeel van de contactregeling is nadien niet gewijzigd en moet dus nog steeds worden nagekomen. Niettemin zal het hof de regeling over de feestdagen om redenen van doelmatigheid opnemen in het dictum van deze beschikking.
5.8
Het verzoek van de moeder om [de minderjarige1] ook de helft van de vakanties bij zich te hebben vindt het hof onvoldoende gemotiveerd en wordt daarom afgewezen. Dit is, anders dan de feestdagen, ook niet bij eerdere beschikking vastgelegd. Het hof neemt daarbij voorts in aanmerking dat de moeder het hof niet heeft geïnformeerd over hoe de vakanties tot op heden zijn verlopen en/of tussen de ouders zijn verdeeld, zodat het niet mogelijk is op dit punt een beslissing te nemen die in het belang van [de minderjarige1] is. Namens de vader is tijdens de zitting aangegeven dat hij bereid is om met de moeder over de vakanties te overleggen. Het hof gaat ervan uit dat de vader deze toezegging zal nakomen.
[de minderjarige2]
5.9
Gelet op het onveranderde advies van de raad dat [de minderjarige2] niet gedwongen moet worden om contact met de moeder te hebben en nu gebleken is dat [de minderjarige2] dat contact nog steeds niet wil, ziet het hof met de rechtbank geen reden om een nader raadsonderzoek te gelasten naar de mogelijkheid van contactherstel tussen de moeder en [de minderjarige2] , zoals zij - naar het hof begrijpt - ten aanzien van hem primair heeft verzocht. Ook het subsidiaire verzoek van de moeder in dit verband wordt afgewezen. De moeder verzoekt - naar het hof begrijpt - op basis van artikel 810a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in de gelegenheid te worden gesteld een rapport van een niet door de rechter benoemde deskundige over te leggen. Zij heeft vervolgens (onderzoeks)vragen in het beroepschrift opgenomen. In het petitum heeft de moeder slechts verzocht te bepalen dat door een geschikte instantie de mogelijkheden van de verzoeken van de moeder worden onderzocht. Anders dan in lid 2 van artikel 810a Rv ligt het in het geval van een verzoek op grond van lid 1 op de weg van de moeder om een deskundigenbericht te laten opmaken. Omdat zij daar zelf concreet geen initiatief in heeft genomen, zal het hof dit verzoek van de moeder afwijzen.
5.1
Tot slot wil het hof op deze plaats de ter zitting door de raad gedane oproep aan partijen om samen met alle (bij de kinderen) betrokken hulpverleners (verder) bij [E] in gesprek te gaan over wat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] nodig hebben en wat zij daarin als ouders kunnen doen nogmaals nadrukkelijk onder de aandacht brengen. Mogelijk kan via dat traject ook de onderlinge communicatie van de ouders nog verbeterd worden. Dat zou zeer zeker in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn.

6.De slotsom

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de uit die relatie geboren kinderen betreft. Van nodeloos procederen door de moeder, zoals de vader heeft betoogd, is het hof niet gebleken.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 4 maart 2020, voor zover het de contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige1] betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van 5 april 2017 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, gehandhaafd bij beschikking van 7 maart 2018 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, wat betreft de contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige1] en stelt de volgende contactregeling vast:
- [de minderjarige1] verblijft een keer per 14 dagen in het weekend bij de moeder, waarbij hij de ene keer een heel weekend bij haar is (van vrijdag- tot zondagavond) en de andere keer minimaal een zaterdag, naar behoefte van [de minderjarige1] uit te breiden tot het hele weekend;
- [de minderjarige1] verblijft gedurende de helft van de feestdagen bij de moeder;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, I.M. Dölle en S. Rezel, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 13 april 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.