Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.De procedure in eerste aanleg
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 16 januari 2020;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep van de vrouw met productie(s);
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep van [verweerder1] ;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep van [verweerder2] ;
- het verweerschrift van de man in de incidenteel hoger beroepen;
- een journaalbericht van mr. Roossien van 22 januari 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Roossien van 18 februari 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Roossien van 25 maart 2020 met productie(s).
3.De feiten
- [verweerder1] (roepnaam: [verweerder1] ), geboren op 26 mei 1998;
- [verweerder2] (roepnaam: [verweerder2] ), geboren op 31 oktober 2000 en
- [de minderjarige] (roepnaam: [de minderjarige] ), geboren [in] 2004.
15 augustus 2019 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, de vrouw
niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om een bijdrage voor [verweerder2] en [verweerder1] en verder als voorlopige voorziening voor de duur van het geding de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage voor [de minderjarige] bepaald op € 234,- per maand, met ingang van 15 augustus 2019, bij vooruitbetaling te voldoen.
4.De geschillen
over belangrijke zaken over [de minderjarige] , met medezending van een recente foto van [de minderjarige] ;
meerderjarige [verweerder1] als bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie, telkens bij
vooruitbetaling te voldoen;
jongmeerderjarige [verweerder2] , als bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie;
betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] bepaald op € 232,- per
maand;
draagt;
17 oktober 2019. De grieven zien op de door de rechtbank bepaalde bijdrage van de man in de kosten van studie en levensonderhoud van [verweerder1] en [verweerder2] en op de ingangsdatum van de aan [verweerder1] en [verweerder2] te betalen bijdrage. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking voor zover die betrekking heeft op de te betalen bijdragen aan [verweerder1] en [verweerder2] te vernietigen, en opnieuw beschikkende, voor zover nodig onder aanvulling of verbetering van de gronden, de onderhoudsbijdrage van [verweerder2] en [verweerder1] op nihil te stellen, althans op een bedrag en datum dat het hof in goede justitie juist acht, kosten rechtens.
kosten van verzorging en opvoeding van [verweerder2] van € 232,- per maand dient te betalen;
vooruitbetaling, een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] van € 475,-
per maand dient te betalen;
- te bepalen dat de man met ingang van 9 oktober 2018 een bedrag van € 232,- per maand
dient te betalen aan [verweerder1] als bijdrage in zijn kosten van levensonderhoud en studie,
telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en
- te bepalen dat de man met ingang van 31 oktober 2018 een bedrag van € 232,- per maand
dient te betalen aan [verweerder2] als bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie, bij
vooruitbetaling te voldoen, en
5.De overwegingen voor de beslissing
- de omstandigheden zijn gewijzigd,
- de man op de hoogte was van de wijziging van de omstandigheden,
- het oorspronkelijke verzoekschrift is ingediend, of
- de bestreden beschikking werd gegeven.
Omdat [verweerder1] op 26 mei 2019 nog thuis woonde, bespaarde hij op zijn woonlasten. [verweerder1] heeft, zoals hiervoor al vermeld, in hoger beroep geen gegevens overgelegd van zijn inkomsten in 2019. Mr. Van der Kleij heeft bij de mondelinge behandeling bij het hof verklaard dat hij verzuimd heeft de inkomstengegevens van [verweerder1] uit 2019, die bij de rechtbank wel zouden zijn overgelegd, in te dienen bij het hof. Gegevens hiervan zijn echter ook niet overgelegd. Omdat vast staat dat [verweerder1] in 2019 inkomsten had, maar niet is aangetoond hoeveel en voor welke periode, kan het hof niet beoordelen of er redenen zijn om de verdiensten van [verweerder1] al dan niet buiten beschouwing te laten en is het hof niet in staat om - gezien de gemotiveerde betwisting van de behoefte door de man - te beoordelen of sprake is van behoefteverlagende structurele inkomsten aan de zijde van [verweerder1] . Daarom zal het hof ook voor deze periode het verzoek van [verweerder1] afwijzen. Omdat de man nog geen bijdrage heeft betaald aan [verweerder1] , is door de afwijzing van het verzoek van [verweerder1] in hoger beroep, geen terugbetalingsverplichting voor [verweerder1] ontstaan.
behoefte van [de minderjarige] van € 475,- per maand.
6.De slotsom
7.De beslissing
van 17 oktober 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover het de beslissingen betreft die zijn opgenomen onder 6.3, 6.4, 6.5 en 6.6 van het dictum van die beschikking;
17 oktober 2019 op € 326,50 per maand, vanaf heden bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw;