In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], die onder toezicht zijn gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI). De vader van de kinderen, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt het hof om de bestreden beschikking van de kinderrechter te vernietigen. De kinderen wonen bij de vader, die alleen belast is met het gezag. De moeder is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling en er zijn zorgen over haar toestand. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling verlengd tot 20 november 2021, maar de vader is van mening dat deze verlenging niet meer nodig is. Hij stelt dat hij in staat is om een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden en dat de ondertoezichtstelling meer negatieve dan positieve effecten heeft gehad. Het hof oordeelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling inmiddels niet meer aanwezig zijn, gezien de positieve ontwikkeling van de kinderen en de verbeterde situatie van de vader. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter voor de periode tot heden, maar wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling af voor de periode vanaf heden.