ECLI:NL:GHARL:2021:3712

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
200.289.084
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], die onder toezicht zijn gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI). De vader van de kinderen, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt het hof om de bestreden beschikking van de kinderrechter te vernietigen. De kinderen wonen bij de vader, die alleen belast is met het gezag. De moeder is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling en er zijn zorgen over haar toestand. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling verlengd tot 20 november 2021, maar de vader is van mening dat deze verlenging niet meer nodig is. Hij stelt dat hij in staat is om een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden en dat de ondertoezichtstelling meer negatieve dan positieve effecten heeft gehad. Het hof oordeelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling inmiddels niet meer aanwezig zijn, gezien de positieve ontwikkeling van de kinderen en de verbeterde situatie van de vader. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter voor de periode tot heden, maar wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling af voor de periode vanaf heden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.289.084
(zaaknummer rechtbank Overijssel 254794)
beschikking van 15 april 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.H. van der Linden te Almelo,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
verweerster in hoger beroep,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, 29 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 januari 2021, en
  • een brief van mr. Van der Linden van 24 maart 2021 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 maart 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
  • [B] namens de GI.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Namens de raad is, met kennisgeving vooraf, niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2012, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2015.
De vader is alleen belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (hierna tezamen te noemen: de kinderen). De kinderen wonen bij de vader.
3.2
De vader en de moeder zijn ook de ouders van [de minderjarige3] , geboren [in] 2020. Bij beschikking van 20 november 2019 heeft de kinderrechter de dan nog ongeboren [de minderjarige3] onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling nadien is verlengd tot 20 november 2021.
3.3
Bij beschikking van 20 november 2019 heeft de kinderrechter de kinderen op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI tot 20 november 2020.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van een jaar verlengd, met ingang van 20 november 2020 tot 20 november 2021.
3.5
Op 15 juli 2020 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen uitgesproken. De kinderen zijn van 15 juli 2020 tot 24 juli 2020 in een pleeggezin geplaatst geweest.

4.De omvang van het geschil

De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof om zijn grieven gegrond te verklaren en de bestreden beschikking te vernietigen, althans te bepalen dat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling wordt afgewezen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De vader kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en voert daartoe het volgende aan.
De vader is in staat om een stabiele en veilige situatie voor de kinderen te creëren. Hij handelt in het belang van de kinderen en is dan ook niet van plan opnieuw een relatie met de moeder te beginnen. Hij heeft ook de politie gebeld toen de moeder onverwacht aan de deur stond. De vader vindt het in het belang van de kinderen dat er contact is tussen de moeder en hen, maar pas als de kinderen daar aan toe zijn. Hij is in staat zelf een omgangsregeling tussen de moeder in te vullen en begeleiden: daar is de ondertoezichtstelling niet voor nodig. Integendeel: het afgelopen jaar heeft de ondertoezichtstelling meer negatieve effecten dan positieve effecten gehad. Zo heeft de GI de kinderen ten onrechte uit huis geplaatst en is veel te laat een DNA-onderzoek voor de vaststelling van het vaderschap van [de minderjarige3] geregeld.
De GI zoekt niet de samenwerking: hij moet doen wat de GI hem vertelt, want anders wordt direct gesteld dat hij niet meewerkt. De vader benadert net als in het verleden de hulpverlening als dat nodig is.
5.3
De GI heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat het voor de kinderen heel belangrijk is dat zij contact krijgen met de moeder, maar dat ook moet worden gekeken hoe dat contact plaatsvindt. Daarvoor moet hulpverlening worden ingezet, maar het lukt de GI op dit moment niet om in contact te komen met de moeder. Er zijn grote zorgen over haar toestand. De moeder klinkt in haar contact met de hulpverlening verward en refereert veel aan god. Dat is een signaal dat de moeder in een randpsychose verkeert. Zij komt ondanks het gebiedsverbod geregeld op de school van de kinderen en bij de vader aan de deur. Dat alles is verwarrend voor de kinderen.
De samenwerking met de vader verloopt volgens de GI nu beter. De vader ziet in dat er wellicht geen andere mogelijkheid is om met de kinderen te verhuizen naar een voor de moeder onbekende plek. De GI vreest dat als de ondertoezichtstelling eindigt de ouders onderling afspraken zullen maken over de omgangsregeling en dat de kinderen opnieuw getraumatiseerd zullen raken als zij bij de moeder zijn.
5.4
Het hof stelt voorop dat de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen volgens de GI, blijkens het verzoek in eerste aanleg, in is gelegen dat:
  • de contacten tussen de moeder en de kinderen nog niet op een veilige manier voor de kinderen verlopen;
  • toezicht nodig lijkt om te voorkomen dat vader opnieuw een relatie aangaat met de moeder en de kinderen opnieuw in een instabiele en onveilige situatie belanden, en
  • de kinderen zonder ondertoezichtstelling niet de professionele zorg krijgen die nodig is.
5.5
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat ten tijde van het geven van de bestreden beschikking was voldaan aan de wettelijke vereisten om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen. Op dat moment was nog niet voldoende duidelijk of de vader voldoende weerstand kon bieden aan de veelvuldige pogingen van de moeder om met de kinderen in contact te komen en daarmee de kinderen een voldoende veilige opvoedingssituatie kon bieden. Daarnaast verliep de communicatie tussen de GI en de vader nog moeizaam en dat gold ook voor de samenwerking. Daardoor was er op dat moment onvoldoende zicht op de situatie van de vader.
5.6
Op grond van de verklaringen van de vader tijdens de mondelinge behandeling en de reactie van de jeugdbeschermer daarop is het hof van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling inmiddels niet meer aanwezig zijn. De vader heeft ter mondelinge behandeling onweersproken verklaard dat het goed gaat met de kinderen, dat zij het goed doen op school en dat zij zich goed ontwikkelen. [de minderjarige2] is weliswaar af en toe boos op school, maar zij is nog jong en wordt hierin reeds begeleid. De vader heeft verder verklaard dat contact tussen de moeder en de kinderen in het belang van de kinderen is, maar dat dit contact door hem begeleid zal moeten worden en dat hij hiertoe in staat. Als de vader daar niet toe in staat blijkt te zijn, zal hij daarvoor hulpverlening inschakelen. Daarbij komt dat de rechterlijke machtiging voortgezet verblijf van de moeder als bedoeld in de WvGGZ niet is verlengd, zodat moet worden aangenomen dat de moeder niet langer een gevaar is voor zichzelf of voor anderen. De jeugdbeschermer heeft weliswaar ter mondelinge behandeling verklaard dat hij vreest dat de vader geen weerstand kan bieden aan de pogingen van de moeder om met de kinderen in contact te komen en dat de kinderen daardoor mogelijk in verwarring raken, maar naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de vader in staat is de kinderen een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden. Dit blijkt onder meer uit de omstandigheid dat de vader de politie heeft gebeld op het moment dat de moeder onaangekondigd aan de deur stond. Het hof vertrouwt er op dat de vader - zoals hij zegt - niet opnieuw een relatie met de moeder zal starten. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling met ingang van heden dient te worden afgewezen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen ziet op de periode tot heden en vernietigen voor zover deze ziet op de periode met ingang van heden en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor zover dat ziet op de periode vanaf heden alsnog afwijzen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, 29 oktober 2020, voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zich uitstrekt over de periode tot heden;
vernietigt die beschikking voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode vanaf heden en, opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] af voor zover dat verzoek betrekking heeft op de periode vanaf heden.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, M.H.F. van Vugt en E.W. van den Heuvel, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 15 april 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.