In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter van 25 september 2019, waarin haar vordering tot ontruiming van een woning door [geïntimeerde] werd afgewezen. [appellante] heeft de woning dringend nodig voor eigen gebruik, gezien haar leeftijd en gezondheidstoestand. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] de woning dringend nodig heeft, omdat zij door haar artrose en de bijbehorende beperkingen niet langer in haar grote woning kan blijven wonen. De woning biedt haar de mogelijkheid om gelijkvloers te wonen en te worden ondersteund door haar dochter, die in de nabijheid woont.
Het hof heeft de vorderingen van [appellante] toewijsbaar geacht en het vonnis van de kantonrechter vernietigd. Het hof heeft bepaald dat de huurovereenkomst eindigt op 1 april 2022 en dat [geïntimeerde] het gehuurde op die datum moet ontruimen. Tevens is [appellante] veroordeeld tot betaling van een verhuiskostenvergoeding van € 6.000,- aan [geïntimeerde]. Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] voldoende mogelijkheden heeft om andere passende woonruimte te vinden, en dat haar belangen niet opwegen tegen die van [appellante]. De kosten van beide instanties zijn voor rekening van [geïntimeerde].