ECLI:NL:GHARL:2021:3678

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
21-003258-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot een deels voorwaardelijke taakstraf ter zake van medeplegen van mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1995, was betrokken bij een mishandeling die plaatsvond op 3 december 2017. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en is tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging gekomen. Het hof oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte, [naam4], de benadeelde partij, [benadeelde partij], heeft mishandeld door hem te schoppen en te slaan. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte. De verdachte is vrijgesproken van het deel van de tenlastelegging dat betrekking had op zwaar lichamelijk letsel. De strafoplegging van het hof bestond uit een deels onvoorwaardelijke taakstraf van 60 uren, met een voorwaardelijk deel van 30 uren, en een proeftijd van 2 jaren. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn studie en werk.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003258-19
Uitspraak d.d.: 15 april 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 4 juni 2019 met parketnummer 18-061583-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van mishandeling tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. G.F. van den Ende, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis waarvan 30 uren subsidiair15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden deelname aan een gedragsinterventie en een meldplicht.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 december 2017 te [plaats] , tezamen en in vereniging, althans alleen, [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] meermalen, althans eenmaal, te schoppen/trappen en/of te slaan/stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gezicht ontsierend litteken (op de neus) ten gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. De voor het bewijs gebruikte verklaringen van de getuigen zijn gedetailleerd en grotendeels eensluidend en worden derhalve door het hof als betrouwbaar aangemerkt. De omstandigheid dat de verklaringen op onderdelen niet met elkaar overeenkomen doet daaraan niet af. Het hof ziet geen aanleiding om aan te nemen dat, zoals door de verdediging is bepleit, het e-mailbericht van aangever aan de voorzitter van het bestuur van [naam1] van 6 december 2017, invloed heeft gehad op de inhoud van de verklaringen van [naam2] en [naam3] . Het dossier biedt daarvoor geen aanknopingspunten en ook anderszins is daarvan niet gebleken. Bovendien heeft getuige [naam2] net na de gebeurtenis notities gemaakt over wat zich had afgespeeld tussen verdachte, [naam4] en aangever en heeft hij, naar hij zelf heeft verklaard, bij de politie overeenkomstig zijn notities verklaard.
Ten aanzien van het tenlastegelegde medeplegen overweegt het hof in het bijzonder nog als volgt.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Op 3 december 2017 bevindt verdachte zich met [naam4] en [naam5] aan de bar in een zaal van een studentenpand. Er ontstaat een schermutseling aan de bar tussen aangever [benadeelde partij] en [naam4] . [benadeelde partij] wordt daarbij geschopt door [naam4] . [naam3] heeft verklaard dat verdachte en [naam4] , nadat laatstgenoemde geschopt werd, samen de confrontatie aangingen. Daarbij pakten verdachte en [benadeelde partij] elkaar op enig moment vast en bewogen zij zich samen door de ruimte. Getuige [naam2] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat het een soort worstelpartij was die richting de muur ging en dat verdachte en [naam4] zich samen tegen [benadeelde partij] keerden. [naam2] omschrijft het als een ruzie van twee tegen één. Verdachte was degene die als eerste geweld gebruikte. Hij trapte [benadeelde partij] bij zijn middel. [benadeelde partij] werd verder richting de hoek geduwd. Vervolgens deelde [naam4] een klap uit aan [benadeelde partij] . [naam3] heeft verklaard dat de klap van [naam4] er niet was geweest als verdachte niet had getrapt.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [naam4] die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Het hof acht aldus het tenlastegelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 december 2017 te [plaats] tezamen en in vereniging [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] eenmaal te trappen en te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 3 december 2017 samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever [benadeelde partij] . Zij hebben aangever getrapt en geslagen. Aangever heeft hierdoor pijn en letsel ondervonden, waaronder een wond op de neusrug en een gebroken tand. Door aldus te handelen heeft verdachte, samen met medeverdachte [naam4] , inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Dit alles vond bovendien plaats tijdens een feest op een studentenvereniging, waardoor ook andere aanwezigen van de mishandeling getuige waren.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 maart 2021. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder een transactie heeft voldaan voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze door hem en zijn raadsman ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht. Verdachte volgt een master in Rotterdam en werkt daarnaast twintig uur per week.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat – gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan – niet kan worden volstaan met oplegging van een geldboete, zoals door de verdediging is bepleit. Het hof acht oplegging van een deels onvoorwaardelijke taakstraf zoals hierna te melden passend.
Het hof heeft daarbij rekening gehouden met het tijdsverloop.
Met betrekking tot de bijzondere voorwaarden is het hof van oordeel dat de oplegging daarvan thans - gelet op de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze ter terechtzitting naar voren zijn gekomen - niet langer opportuun is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.G. Eisma, griffier,
en op 15 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.