ECLI:NL:GHARL:2021:3674

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
21-001588-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van de ruit van de auto van de buurvrouw met voorwaardelijke geldboete en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van de ruit van de auto van zijn buurvrouw, die op zijn oprit was geparkeerd. De politierechter had eerder een voorwaardelijke geldboete van € 250,- opgelegd en de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 1.110,78. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman, mr. S. Arts.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft de eerdere uitspraak van de politierechter vernietigd. De verdachte is schuldig bevonden aan vernieling, en het hof heeft de geldboete bevestigd, maar de schadevergoeding aan de benadeelde partij is verlaagd tot € 182,39. Het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in het overige deel van haar vordering, en dat zij deze alleen bij de burgerlijke rechter kan indienen. De uitspraak is gedaan in het kader van een al langer lopend conflict tussen de verdachte en zijn buurtbewoners, waarbij de verdachte door zijn handelen inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van de benadeelde partij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001588-19
Uitspraak d.d.: 15 april 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 25 maart 2019 met parketnummer 18-119520-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1941,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en oplegging van een voorwaardelijke geldboete van € 250,- met een proeftijd van twee jaren en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.110,78 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. S. Arts, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de eerder opgelegde strafbeschikking vernietigd, heeft het tenlastegelegde bewezen verklaard, heeft aan verdachte een voorwaardelijke geldboete van € 250,- opgelegd en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.110,78, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het komt tot andere beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 februari 2018 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een auto (Volkswagen Polo, kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 februari 2018 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een auto (Volkswagen Polo, kenteken [kenteken] ), die aan een ander, te weten aan [benadeelde partij] toebehoorde, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van de ruit van de auto van zijn buurvrouw, die zij op zijn - verdachtes – oprit had geparkeerd. Hij heeft door zijn handelen een inbreuk gemaakt op haar eigendomsrecht en heeft daarmee ongemak en hinder veroorzaakt. Dit feit speelt zich af tegen de achtergrond van een al langer lopend conflict tussen verdachte en meerdere buurtbewoners.
Het hof heeft bij de straftoemeting van verdachte in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 2 maart 2021 – niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof de door de eerste rechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde voorwaardelijke geldboete van € 250,- een passende en geboden straf. Het hof ziet in het tijdsverloop en de omstandigheden waaronder het feit is begaan geen reden voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals verzocht door de raadsman. Het hof zal daarom de hiervoor genoemde straf aan verdachte opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg bij indiening € 1.111,04, maar bleek gelet op de onderbouwing daadwerkelijk om een bedrag van € 1.110,78 te gaan. De vordering ziet op sleepkosten ex € 130,-, herstelkosten ruit ex € 217,03, herstelkosten lakschade ex € 746,- en reiskosten naar de garage € 17,75. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.110,78. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep derhalve te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De vordering is door de verdediging ter zitting van het hof inhoudelijk weersproken ten aanzien van de post herstelkosten lakschade. Wat de overige posten betreft, heeft de raadsman aangevoerd dat sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij in de zin van artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek. Hij verzoekt om de vergoedingsplicht voor de overige posten als voorschot te stellen op 50 % van de gevorderde bedragen.
Het hof overweegt ten aanzien van de post herstelkosten lakschade dat het op basis van de overgelegde onderbouwing niet kan vaststellen of en in hoeverre de gestelde schade het rechtstreekse gevolg is geweest van de bewezenverklaarde gedraging. Een nader onderzoek ter zake van dit vereiste levert een onevenredige belasting op van het strafgeding.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 364,78. Dit betreft de posten sleepkosten, herstelkosten ruit en reiskosten naar de garage.
Het hof stelt verder vast dat op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij in de zin van artikel 6:101 BW. Hiernaar zou nader onderzoek moeten worden gedaan, bijvoorbeeld door het horen van getuigen. Het hof is van oordeel dat het heropenen en vervolgens aanhouden van het onderzoek om dit nader onderzoek te laten plaatsvinden een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof zal daarom de schadevergoedingsplicht halveren en schatten op € 182,39.
Voor het overige kan de benadeelde partij thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. onder CJIB nummer 0000001811952018.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 182,39 (honderd tweeëntachtig euro en negenendertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 182,39 (honderd tweeëntachtig euro en negenendertig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 februari 2018.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. M. Aksu en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 15 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.