In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een verdachte die in 2019 was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had eerder een bedrag van € 16.743,18 vastgesteld als het wederrechtelijk verkregen voordeel, maar het hof heeft dit bedrag herzien. Tijdens de zitting op 1 april 2021 heeft het hof de verklaringen van de verdachte en de vordering van de advocaat-generaal gehoord. De verdachte heeft verklaard dat zij € 2.000,- heeft ontvangen uit de opbrengsten van de hennepkwekerij die in haar woning werd aangetroffen. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte alleen verantwoordelijk was voor de kwekerij en dat er mogelijk andere betrokkenen zijn geweest. Gezien de omstandigheden heeft het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 2.000,- en de verplichting tot betaling aan de Staat op nihil gesteld, omdat de verdachte al een betalingsregeling had getroffen voor andere schulden. Het hof heeft de eerdere beslissing van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.